Op de tast, leven in de Corona-crisis

Afgelopen week keek ik – om even de Corona-gedachten te verzetten – naar het indrukwekkende “Op de Tast“, een documentaire over twee blinde ouderen, waarin zij werden gevolgd tijdens het proces van verhuizen uit de grote drukke stad naar een voor hen aangepaste woning ergens op de Veluwezoom.
De titel was prachtig gekozen: de openings-scene toonde hen, tastend langs de muren van hun toekomstige plek. Waar zit de deur, waar zit het raam, hoe is de keuken ingericht.

Als kind waren zij blind geworden. Opvallend was het taalgebruik tijdens hun verkennigstocht door de nieuwe huis. In de badkamer een spiegel. “Heb jij hier ook twee stopcontacten gezien?”. En dat kwam vaker terug. Kijken, zien, waar niet te kijken of te zien viel, ook niet in de spiegel.
Diverse malen zaten zij in de duisternis, ook ’s avonds. Geen lichten aan, waarom zou je ook. Tastend door de wereld die steeds lastiger te tasten werd, een wereld die eigenlijk niet meer op hen ingesteld was, steeds harder, steeds onzichtbaarder.
Kleine lichtpuntjes waren er: een enkeling die hen hielp met oversteken, een café-uitbater op de wallen die hen tot voor de kerkdeur waar zij in een koor zongen bracht.

Hoe is zo’n leven, waarbij je nog flarden van herinnering hebt aan beelden en kleuren toen je nog enigszins kon zien. Met de tijd vervaagt dat ook bij niet-blinden steeds meer, zeker als je geen foto’s of films hebt. De verwarring neemt toe, ook voor ons zienden in een wereld die ons letterlijk bombardeert met beelden.

Willen we die allemaal zien eigenlijk? Zou het niet eens zo ontspannend en rustgevend kunnen zijn om even geen beelden meer te zien, niets meer te horen. Ooit was ik in een doofblinden-instituut, waar mensen worden opgevangen die doofblind zijn. Niets horen, niets zien. Ik schreef daar toen dit blog over.

Op dit moment leeft ongeveer de halve wereld op de tast, leven we met het gevoel in een boze droom te zitten, waarbij alles over is wanneer je ontwaakt. Maar wanneer je wakker wordt, blijkt het nog erger te zijn dan toen je ging slapen, en je weet dat het morgen nog twee keer zo erg wordt, en overmorgen vier keer. We tasten naar sprankjes hoop, waarbij we steeds meer gaan beseffen dat het ergste nog moet gaan komen.
We tasten naar zekerheden die er niet meer zijn, in een wereld die eigenlijk gebouwd is op zekerheden en die is ingesteld op dingen die normaal dienen te verlopen. We kunnen de lichtknopjes niet meer vinden terwijl het donkerder wordt. En dat is lastig te beseffen. Wat twee maanden geleden nog een enorme ver-van-ons-bed-show was, is nu een niet te bevatten werkelijkheid, die niet alleen ons, maar iedereen treft. Dat verzacht de pijn nog een beetje en brengt misschien ook wel het mooiste in ons boven als het gaat om medemenselijkheid en sociaal gedrag.

Of niet, dat gebeurt ook. Sinds de grote epidemieën in de Middeleeuwen, waarbij de Corona overigens kinderspel is en vermoedelijk ook zal blijven, is er in ons gedrag niet heel veel veranderd. Het laagje beschaving is maar een fractie minder dun geworden, getuige de beelden van lieden die elkaar in de supermarkt met pakken wc-papier om de oren slaan.

We laten ons bestaan afhangen van wc-papier, laat dat even doordringen. Zo’n velletje geeft overigens weinig houvast.
Wat dan wel? Lockdown, groeps-immuniteit, social distancing; allemaal woorden die twee weken geleden nog niet in ons vocabulaire voorkwamen, en die nu naast het alles overheersende corona onze gedachten constant beheersen, althans bij mij. Het gevoel dat je nergens anders aan kunt denken kan soms beklemmend zijn, naast de zorgen omtrent je naasten en vrienden, en de zorgen over wat voor impact het op hen gaat hebben als je je baan verliest, je inkomen verliest en de zekerheden waarop je bestaan is opgebouwd allemaal beginnen te wankelen. Je kunt nergens heen, er is ongeveer geen plek meer op de wereld waar je het van je af zou kunnen laten glijden. Verplichte vakantie maar geen vakantiegevoel.

Ik zal dus niet de enige zijn die zich af en toe laat overweldigen door gevoelens die het rationeel denken lijken uit te schakelen, gewoon omdat een en ander niet meer rationeel te bevatten is. Je hebt geen controle meer over je leven, en moet maar vertrouwen op deskundigen en politici, die elkaar ook nog eens allemaal tegenspreken. Ga er maar eens aanstaan om daar nog wat ijkpunten in te vinden.

Voor mij zijn er nog een paar, waar ik me dan maar aan vast klamp: het gaat ineens een stuk beter met de natuur, die ongestoord zijn gang gaat. Er zijn zingende merels. Het wordt voorjaar. We gaan dingen weer herontdekken en die hopelijk op waarde schatten, ook als straks alles weer voorbij is, want daar ben ik wel van overtuigd. Je kunt 2020 beschouwen als een verloren jaar, op heel veel gebieden, een jaar wat we zo snel mogelijk uit de kalenders willen wissen.
Het zal echter ook een jaar zijn waarin allerlei nieuwe initiatieven op het gebied van samenleven zullen ontstaan, op het gebied van rekening houden met elkaar en waardering tonen. Daar ga ik dan maar van uit.
Net als die twee blinde mensen komen we in een nieuw onderkomen terecht, verkennend, tastend, en langzamerhand settelend in een wereld die wat meer overzichtelijk kan worden.



Prostaatschaamte

In de serie onder correct Nederland gangbare schaamtes zoals bijvoorbeeld vliegschaamte, vleesschaamte, VOC-schaamte , slavernijschaamte, en – momenteel heel erg hip – witte manschaamte, wil ik het nu eens met u hebben over een onderwerp wat ook hoog zou moeten scoren op de schaamtelijst, namelijk prostaatschaamte.

In het algemeen hebben mannen een prostaat, en bovendien zijn die mannen soms tot overmaat van ramp ook wit en als die mannen dan ook nog wat ouder zijn, laten we zeggen boven de zestig, dan is een gepaste schaamte zeker op zijn plaats en ook wenselijk.
De functie van dit lichaamsdeel heeft op zekere leeftijd ook nog eens niet zo heel veel zin meer, waardoor het schaamteeffect nog eens versterkt wordt. Zeventig procent van de mannen van mijn leeftijd heeft last van een vergrote prostaat, wat weer leidt tot een verkleind ego en een verkleinde plasstraal.
Je bent dus nét gepensioneerd, je hebt thuis bij het ontbijt je eerste kopjes thee op en je gaat vervolgens monter wandelend richtring de koffietafel bij Albert Heijn om met lotgenoten je prostaatproblematiek door te spreken. Gelukkig kom je onderweg langs de Hema die al vroeg open is, en daar hebben ze een toilet waarmee je bonnetjes kunt sparen voor 50 cent korting op een kopje koffie, voor het geval je de AH niet zonder plassen haalt. Zo ontstaat er dus een soort vicieuze cirkel want koffie zorgt weer voor plasdrang wat weer zorgt voor stress wat de prostaatschaamte weer versterkt waardoor je weer vaker naar de plee moet en de Hema weer aan je verdient want vijftig cent per keer en… maar ik dwaal af.

Zo’n vergrote prostraat is nog niet direct het probleem; het kán echter wijzen op de aanwezigheid van kanker, en daarvoor is weer de zogenaamde PSA-waarde een indicatie. Die schommelt bij normale prostaatmannen rond de 4. Je laat dit testen door bloed te prikken bij de huisarts, en een beetje oudere man dient dit dus jaarlijks te laten doen.
Ergens in november was ik bij de huisarts en dacht ik gunst ja, die PSA maar weer eens laten testen. Eigenlijk durf je dat niet, want stel je voor dat en zo had ik het dus al weer een paar jaar uitgesteld. Na een paar dagen een telefoontje: uw waarde is te hoog, de dokter wil dat u even langs komt.
Nu ben ik een enorme hypochonder dus mijn wereld én mijn lang gekoesterde pensioenverwachtingen stortten ter plekke in.
“Ik ga nu even mijn vinger inbrengen, dat kan even een vervelend gevoel geven. Probeert u zoveel mogelijk te ontspannen”, dat is dan wel een contradictio in terminis in optima forma.
De dokter wilde mij toch even door verwijzen naar de uroloog, en kijken of dit snel kon. Ziekenhuis 1 had een wachttijd van 58 dagen, ziekenhuis 2 een wachttijd van 65 dagen. Ah, ziekenhuis 3 in Apeldoorn heeft minder dan een week. Ik kreeg een patiëntbrief mee. Even bellen naar dit nummer voor een afspraak.
Na de eerste slapeloze nacht – en dus weer uitstel – gebeld. “Ja u kunt over zes weken terecht, de specialist acht het niet dringend.” ; wurgende angst maakt plaats voor grote opluchting.

Een week later een brief van het ziekenhuis met instructies over wat je moet doen omdat er een biopt zal worden afgenomen. ‘Bij de biopt nemen we stukjes uit uw prostaat, het onderzoek kan als vervelend ervaren worden’; dus toch! De huisarts weer gebeld: of het dan maar weer ziekenhuis 1 in Ede kon worden, omdat de wachttijd uiteindelijk net zo lang is en met in het achterhoofd dat het makkelijker heen en weer rijden is als er bestraald moet worden.

Mijn vooruitzicht op het pensioen en het gevoel van eindeloze vrijheid die mij dan ten deel zou vallen had inmiddels plaats gemaakt voor steeds groter wordende onzekerheid en ja, ook angst, en daar kwam na een week ook nog een onverklaarbare toenemende pijn in de onderrug bij. Nu was alles wel zeker. Uitzaaingen dus. Einde verhaal.
Internet kan een zegen maar ook een hel zijn, en mijn zoekgeschiedenis vulde zich met allerlei pagina’s over levensverwachting, kansen op genezing, bestralingen, pagina’s van hoop en wanhoop.
Vorige week een eerste gesprek op de afdeling urologie. In de wachtkamer allemaal echtparen, lijdzaam voor zich uit starend, mannen die net als ik moeizaam liepen, medeslachtoffers. Mijn karakter liet een positieve keer van de zaken blijkbaar niet meer toe.
We gaan uw PSA weer testen, u krijgt een plasdagboekje mee en maandag al kunt u terecht voor een echo, een blaasonderzoek waarbij we een slang inbrengen in de penis en een biopt als daar naar aanleiding van de echo noodzaak toe is. De uitslag van de eventuele biopt zou met de uroloog worden besproken op 4 februari. Uit mijn agenda bleek dat het op die datum Wereldkankerdag is. Mijn laatste ruïne van hoop stortte verder in.
Nieuwe slapeloze nachten, hevige pijn in de rug en vergeefs strohalmpjes zoeken die ook op andere, onschuldiger oorzaken zouden kunnen wijzen.

De dag van het onderzoek brak aan. Ik voelde mij als iemand die naar de galg geleid wordt. In de wachtkamer een tv-scherm: de uitloop van dokter X is nu opgelopen tot 25 minuten. Zou mijn pijnstiller dan nog wel werken, heb ik mijn antibioticum dan niet te vroeg genomen? De leesmap bood tijdschriften uit 2015, met artikelen over oudere echtparen die blij op de electrische fiets sprongen en op allerlei manieren gezond heel oud werden.
En aan de wand een poster over het muziekkussen. Tijdens de behandeling bestond de mogelijkheid om ter ontspanning van een muziekkussen met favoriete muziek van de patiënt gebruik te maken. Er kon bij de verpleegkundige naar gevraagd worden.

“Meneer Wauwel, komt u mee?”
De uitdrukking ‘met lood in de schoenen en stenen in de maag’ klopt helemaal. Misselijk van de spanning gaf ik de verpleegkundige een hand en even later wankelde ik de onderzoekskamer binnen. Ik had mijn sokken en bovenkleding aan mogen houden. Je ziet er als oudere man dan niet meer op je voordeligst uit.
In het felle licht van de lampen stond daar zo’n bevallingsstoel, met twee van die steunen.
Dat muziekkussen, kan ik daar iets van Rammstein op horen? Ach laat ook maar verder.
“Gaat u hier maar op het randje zitten en laat u zich dan achterover zakken, waarbij u uw benen op de steunen legt”.

Waarom kiest een vrouwelijke verpleegkundige voor het werk op de afdeling urologie. Zit je bij hersenchirurgie dan maak je ook nare dingen mee, maar hier moet je slangen en buizen in piemels en achterwerken van doodsbange en geheel van de zenuwen verstijfde ouder mannen schuiven.
Waarschijnlijk kiezen ze ervoor omdat ze iets van een engel in zich hebben. Een engel die troost biedt en rust geeft, en zo voelde ik dat, terwijl tranen van angst en onzekerheid langzaam opdroogden en het verdovende glijmiddel zijn werk deed…
Mannen zijn net als vrouwen geen aanstellers, verzekerde ze mij en iedereen heeft in zo’n stoel en in zo’n houding hetzelfde kleine hartje.

De uroloog, ook al een vrouw, trad binnen, en vertelde mij gelijk dat de nieuwe PSA-waarde stukken beter was. Over timing en inlevingsvermogen gesproken.
Meterslange slangen en buizen gleden kriebelend maar pijnloos naar binnen en op de monitor verscheen een haarscherp buitenaards roze glimmend berglandschap: welkom op de planeet Blaas, waar wij vandaag op onderzoekingstocht gaan.
Alsof ik in één van mijn door mij gemaakte virtuele kunstwerken zweefde.
“Ziet u deze verdikking? Dat is uw vergote prostaat. En ziet u deze opening? Daar moet alles doorheen geperst worden. Dit ziet er mooi uit, dat ziet er mooi uit, we doen nog even de echo” – en er schoof een andere grote buis door een ander gat naar binnen, als een hoge snelheidstrein die moeiteloos onder het Kanaal doorschiet – “en we meten nog even wat zaken op.”
“Ik zie verder geen aanleiding voor een biopt. U heeft een vergrote prostaat en daar krijgt u desgewenst wat pilletjes voor en verder niets aan de hand”

De wat ongemakkelijke positie belette mij beide dames te omhelzen, maar ik liet het ze wel even weten. “Ik ben weg!” antwoordde de urologe gevat. “Ik kan nog niet weg, want ik moet u nog van de stoel afhelpen!” vertelde de verpleegkundige.

Niks geen schaamte meer, ik had daar nog uren wijdbeens op die stoel kunnen blijven liggen, met dat gevoel van totale bevrijding en ontspanning. Het gehele ziekenhuispersoneel had langs mogen paraderen, niks prostaatschaamte, de gouden toekomst lachte mij op mijn jeugdige leeftijd van pas zesenzestig jaar weer toe.

De moraal van dit verhaal bestaat uit meerdere delen:

  1. Mannen van een zekere leeftijd, of je nou wel of niet aan alle moderne gangbare schaamtes lijdt: laat elk jaar je PSA controleren, stel niet uit, verschuil je niet in een ontkenningsfase. Het kán je een enorme partij stress schelen, en als ze wél iets vinden is men er ruim op tijd bij met prima kansen op genezing.
  2. Mannen hebben geen kleine hartjes en mogen ook bang zijn.
  3. Slangen en buizen in je piemel en je kont doen geen zeer (mits kundig en liefdevol ingebracht).
  4. Al het medisch personeel- zeker van ziekenhuis De Gelderse Vallei – verdient een knuffel (en een mooi salaris).
  5. De koffietafel bij AH en het toilet bij de Hema vervullen een belangrijke maatschappelijke functie voor mannen met (plas)problemen

O ja, en mijn rugpijn dan? Dat lijkt een kwestie van een stijve rug. Oude mannenkwaal. Morgen naar de fysio, die mij wel even zal kraken.

Uitgewerkt

Het is dan zover, trouwe lezertjes. Ik schrijf dit blogje aan de vooravond van mijn allerlaatste officiële werkzame dag in dit leven. Na morgen, donderdag 19 december 2019, rest mij nog het hinderlijk als geldvretend oudje aanwezig zijn, gebukt onder de priemende vingers van iedereen die lieden van onze leeftijd als terende profiteurs ziet, die een beetje vervelend ziek zitten te zijn en allerlei kwalen ontwikkelen waardoor een beetje hippe jongere op onvoorstelbare kosten wordt gejaagd,

Een blokkade van snelwegen en incontinentieluier-distrubutiecentra met behulp van rollators en scootmobielen zie ik er voorlopig niet van komen; we zouden ook ogenblikkelijk worden weggeknuppeld en gearresteerd. Voor straf geen ontbijtje met de minister-president, en voor straf nog maar één keer in de maand onder de douche in het verzorgingstehuis. En óók pap als straf tijdens het kerstdiner op Tweede Kerstdag.

Vanmiddag liet ik een uitgekleed kantoor achter mij, nadat mij vandaag al eerder was gevraagd om niet te vergeten morgen mijn schoolsleutel in te leveren. Plakkers op de muren waar eerst wervende posters hingen, die jongeren opriepen om te kiezen voor een uitdagende toekomst op die en die school. Ik ben nog één dagje decaan en mocht er morgen nog een hulpeloze puber met keuzestress zich bij mij aandienen, dan wordt dat gelijk mijn laatste officiële daad.
Iets leuker waarschijnlijk dan de zeurende mailwisseling die ik vandaag nog had met een raadsman van een ex-leerling, die meende nog wat kwijtschelding van studieschuld te goed te hebben. Iets waar mijn school al lang aan meegewerkt had. Dergelijke zaken vreten energie, en die energie heeft de laatste maanden toch wel te lijden gehad, merk ik nu. Maar altijd vriendelijk en beleefd blijven, met wat kleine prikjes, want de klant is tegenwoordig een veeleisende koning geworden, die gewend is op zijn wenken bediend te worden en als dat niet het geval is, volgen dwangbevelen.

Vanaf het moment dat ik besloot met pensioen te gaan, een besluit waar je toch lang tegen aanhikt, merkt ik dat de fut een beetje begon te verdwijnen. Nu is niets fnuikender ( voor mijn modern opgeleide lezertjes: google maar even wat dat betekent ) dan je uren af te gaan zitten tellen, maar onbewust heb ik dat wel een beetje gedaan.
En in die laatste dagen kom je dan weer tijd te kort; als je opschrijft en bijeen sprokkelt wat je opvolger allemaal moet gaan doen, besef je dat je in de loop der jaren toch wel een flinke duizendpoot bent geworden en dat je stapels werk hebt verzet.
Vanaf 1976 heb ik onafgebroken in het onderwijs gewerkt. Begonnen in letterlijk en figuurlijk een andere eeuw, want er is ongelooflijk veel veranderd, en ik kan niet anders constateren dat de kwaliteit en het niveau geen schim meer is van het onderwijs in de vorige eeuw. Jaar in jaar uit normen naar omlaag bijstellen, minder vragen, minder eisen, en waarbij het nu niet meer gaat om alles aan kennis wat je hebt over te brengen maar om alle overgebrachte kennis naar derden te kunnen verantwoorden, voorzien van een onvoorstelbare papierwinkel. Vertrouwen in een docent is omgeslagen in wantrouwen van een docent, en het voortdurend in twijfel trekken en ter discussie stellen van diens gezag en autoriteit, door zowel leerlingen, schoolbesturen en overheden, vergezeld door enorme groepen stuurlui aan wal.

Was het dan een tranendal? Nee. Beslist niet. Ik ga straks de reuring en de jongeren missen. Dagelijks omgaan met jongeren is hét medicijn tegen ouder worden. Daarom ben ik ook altijd een beetje puber gebleven, een beetje rebellerend, dwarsig, de grenzen opzoekend van hoe je met taal nog iemand fijntjes dwars kunt zitten. Een haat-liefde verhouding met mijn diverse schoolbesturen, waarbij ik een van de ergste vertegenwoordigers daarvan ooit eens om zes uur in de ochtend onverwachts tegen het lijf liep midden in het Paul Kruger Park. Ga je daarheen om de Big Five te spotten, staat de gevaarlijkste nummer Six ineens pal voor je neus. “Bent u niet meneer Bijlsma?” is nu het meest gevreesde wilde-dierengeluid.

Goed, morgen dus nog wat zaken afhandelen, nog één keer door een mistroostig bedrijventerrein naar het instituut wandelen. Ik kom daar langs een kantoor van een metaalbouwbedrijf, waarvan de altijd verlaten ontvangstruimte gedompeld is in grijs neonlicht. In een hoek staat een enorm rond grijs namaakleren hoekbankstel, en daarnaast staat weer een levensgrote plastic kunstpalm, die inmiddels ook tot bijna grijs verkleurd is en het heeft gepresteerd bijna al zijn blaadjes te laten vallen. Je zal dáár toch 43 jaar van je leven moeten werken. Dan word je geen pensionado maar een soort vleesetende zombie.

Mijn laatste dag zal eindigen met de personeelskerstviering. Ik wil geen poespas, geen congres, geen receptie. Gewoon, het dankwoordje van de directeur tijdens de overige gezelligheden volstaat, en zelf zal ik nog vijf minuten wat anecdotes ophalen, waarbij ik de nodige zelfspot niet zal schuwen. Men zal je snel vergeten, je bent niet onmisbaar. Zo is het ook wel goed.

En dan is het klaar. Uitgewerkt. Thuis de kerstboom optuigen , de feestdagen met familie, geen nieuwjaarsbijeenkomstpersoneelstonggelebber meer en dan de enorme vakantie, het enorme gevoel van vrijheid, reizen, cruises, badende luxe , alle karakteristieken die men over potverterende ouderen uit de kast trekt ga ik aan voldoen. En veel kunst natuurlijk, schilderen in real live en in virtual reality. Los gaan in andere werelden, dingen achterlaten.
Geen onderwijsblogjes meer, maar oude mensen-blogjes. Met een puberale ondertoon. Lekker van me af schrijven en twitteren. Tot in het nieuw jaar mensen. Voor mij tot in een nieuw tijdperk.




Laatste loodjes

Een blogje terug, en inmiddels alweer een jaar geleden geloof ik, schreef ik dat ik dacht aan stoppen met werken op 1 september 2019. Inmiddels zitten we eind oktober 2019, en ondergetekende ploetert nog immer voort, want je wilt straks toch niet helemaal van de bedeling afhankelijk zijn, maar het einde is nu toch wel in zicht.

Een weekje of acht nog; dan resten mij slechts een langzaam maar zeker wegglijden in de vergetelheid, de dagelijkse koffietafel met andere oude mannetjes bij Albert Heijn, of het bankje naast de spoorwegovergang hier in het dorp, elke dag een trefpunt van lieden die, zittend op hun scootmobiel, het leven en alles wat verder voorbij komt van commentaar voorzien.
Thuis zal ik mij vermaken met legpuzzels, het verheugen op het jaarlijkse kerkuitje met koffie en gebak en een mooi verhaal van de dominee in de bus naar de Betuwe, of op het minutieus napluizen van gidsen waarin mooie Moezelcruises worden aangeboden.
Ook zal ik mijn natuurlijk dagelijks gaan verdiepen in aanbiedingen voor een traplift, een mooie sta-op-stoel ( met €700 inruilkorting voor uw oude stoel ), een seniorenbadkamer met veilige bad-instap die in één dag geplaatst wordt en ik koop waarschijnlijk een kanarie die af en toe “Tsjiep” zegt.
Onderuit hangend voor de tv en krabbend aan mijn kruis zal ik het nieuws en de uitzendingen van Omroep Max van commentaar voorzien, en ik zal pogen mee te deinen met het uitzinnige publiek bij André Rieu.
En ik wil een elektrische deken, en een lamp van 1000 watt om goed bij te kunnen lezen, en een leesbril met vergootglasogen van plus 12. En goed plakkende Kukident, en een genderneutrale Tena Lady. De huidige correcte en vooral niet kwetsende leefwijze heb zo z’n voordelen op dat gebied.

Maar goed, ik tel dus nog zo’n 8 weken mee en die besteed ik onder andere aan het opruimen van enorme bergen papier en aantekeningen die ik tijdens mijn werk – nu als decaan – door de jaren heen heb verzameld. Diploma’s, certificaten van honderdduizend nascholingen, notulen, plannen, rapportages, blokken vol aantekeningen, verslagen, toetsen en beoordelingen; het kan allemaal de prullenbak in. Vanaf 1 januari 2020 zijn ze zonder enige waarde, en dragen ze enkel nog bij aan de constatering dat ik gedurende mijn arbeidzame leven eigenlijk ongelooflijk veel dingen met meer of minder enthousiasme heb uitgevoerd, nog even los van de vraag of alles wel even zinvol is geweest.

Mijn laatste vakantie heb ik net achter de rug. Hierna nooit meer uitkijken naar vakantie, en niet meer het gevoel wat je had op de allereerste avond van het aankomende weekje vrij. De eerstkomende avond is geen avond van de eerste vakantiedag meer, maar de eerste avond van een hopelijk nog zeer langgerekte levensavond, die iemand, die zo geregeld in de puberteit is blijven steken als ik, wel op aangename wijze wil vullen.
Hoe zal dat straks gaan. Hoe zal dat afscheid van mijn werk voelen, de wandeling naar huis. Ik ben niet van de poespas en de schijnwerpers, dus niks geen receptie en genodigden, het liefst ga ik gewoon door tot een uur of vijf en wie mij per se een handje wil geven komt maar even langs in mijn kantoor. Mijn voorganger hield een compleet symposium met afgeladen ruimtes en hordes vreemde lieden in het pand. Ja doeg, ik deed gewoon mijn ding, en that’s it.
Nu wil het geval dat mijn laatste werkdag straks gaat samenvallen met het personeelskerstfeest, een gebeurtenis waar ik door de jaren heen met wisselend genoegen naar heb uitgekeken- ik ontkom dus niet aan wat plechtigheden-, net als het kerstfeest wat je met je leerlingen moest organiseren.
Ook daar nogal – hoe zeg je zoiets diplomatiek – wisselende ervaringen. Ooit was ik jong leraartje op een Huishoudschool annex School voor Lager Economisch en Administratief Onderwijs in IJmuiden, in een buurt die nu niet bepaald bekend stond om de fijngevoeligheid en teerbesnaardheid van de bewoners. De Elout van Soeterwoude LEAO, later het Kruispunt.
In de weekends werd er wel eens met een geweer dwars door de voordeur van de school geschoten, waarna het projectiel het pand aan de achterzijde weer verliet. Ik gaf daar een keur aan vakken aan een verzameling compleet door hormonen overmeesterde pubermeisjes: Nederlands, winkelinrichting, tekenen, handvaardigheid, maatschappijleer en godsdienst. Kom daar nu eens om.
Tijdens het kerstfeest vlogen de dames elkaar tijdens het kerstverhaal geregeld in de haren, totdat ik met bulderende stem de gemoederen weer kon bedaren door : “JA, ‘T IS KERSTSFEER, BEGREPEN!!!!” te brullen. Heel hard “Seks!!” roepen bracht ze overigens ook altijd tot direct ademloze en afwachtende stilte.
Toch had het wat, die kerstvieringen. “Last Christmas” van Wham keihard door de ruimte, de meiden op hun mooist uitgedost, ik was jong en de hele toekomst van nog minstens35 jaar werken lag nog voor mij.

Nu nog 8 weken dan. Nog één kerstfeest in het verschiet. Geen krijsende en gillende meiden op die avond. Geen Wham. Wel een Last Christmas. U hoort nog wel hoe verder.

De Hel

Onlangs zag ik een filmpje voorbij komen op Twitter. Nu komt daar van alles voorbij, van lieve-katten-die-met-een-eendje-spelen-filmpjes tot en met onthoofdingen met een bot mes, en je kunt soms niet alles ontwijken. Soms begint al iets te spelen op het moment dat je er langs scrollt; de katten-filmpjes bekijk ik, de onthoofdingen klik ik zo snel mogelijk weg en soms blokkeer of negeer ik degene die dat daar geplaatst heeft.
Soms blijf ik echter hangen, wanneer het bijvoorbeeld gaat over onderwijs, waar men er ook een handje van heeft om horror-filmpjes te produceren, maar met het keel doorsnijden valt het daar tot nu toe mee.
Docenten die de klas uitgepest worden, docenten die op de vuist gaan met een leerling die hen het bloed onder de nagels vandaan trekt: de vernietiging van een verdere loopbaan en idealen in 58 schokkerige seconden.
Dit keer was het onderwerp een vermoedelijke brugpieper, flinke tas op de rug, ik meen in een knalgeel regenjack, die het aan de stok kreeg met een klasgenoot, die hem geheel in het gangbare rappers-dialect toe beet “Door jou werd ik bijna geschorst!” Wat het doodsbange slachtoffertje ook probeerde met overredingskracht en goedmaken en verontschuldigingen, het hielp niet. Er moest en zou gemept en geschopt worden. Resultaat: gebroken neus en andere verwondingen, de dader kreeg bezoek van de politie.
Het zal je kind zijn, en dan bedoel ik het slachtoffer. Eentje voor wie de dagelijkse gang naar school een marteling vol doodsangst is geworden of misschien al was.
De school is voor sommige kinderen de Hel. Een jarenlange pijniging, vernedering, die nachtmerrie gewoon overdag doorgaat, en waaruit je niet opgelucht wakker kunt worden, want je weet dat er weer zo’n dag aankomt.

Je voedt je kind als ouder naar beste weten op, je leert van goed en kwaad, je leert gedrag, je geniet van die knul of dat meisje en dan moet je constateren dat het ongelukkiger en ongelukkiger wordt en dat je daar eigenlijk niets tegen kunt doen; verder dan de wens zo’n pester nu zelf eens verrot te schoppen komt het niet. Je kunt niet naast je kind in de school gaan zitten, je kunt niet meegaan onderweg. Ze weten hem wel te vinden, in real live of op social media. Eens moet je het loslaten, een doodsbang en hulpeloos vogeltje wat fladderend uit het nest, stuiterend van tak tot tak de bodem bereikt, waar de rovers en de moordenaars loeren, en dan begint het echte overleven.

Soms helpt verhuizen. Waar ben je dan mee bezig. Soms helpen pest-programma’s, maar vaak ook niet. Je kind lijkt het aan te trekken, draagt het als een juk met zich mee van school naar school en van plaats naar plaats. Pesten vaak om niks. Geen flaporen, geen jampotbril, geen stinkzweet en geen stotteren, en toch is het daar. Die ongrijpbare en onbenoembare aanleiding om iemand het leven zuur te maken. Om de school tot hel te maken.
Iedereen kijkt toe, filmend met de mobieltjes, is dat even leuk, en tien minuten later staat jouw kind, jouw middelpunt waar alles om heeft gedraaid, op internet. Ook de hel voor jou, terwijl je toch meestal als ouders niets te verwijten valt.
Deze maatschappij wordt harder en harder. De afgelopen kabinetten hebben een onverschilligheid gekweekt voor de zwakkeren in deze samenleving, die geen samenleving meer is. Het zachte, het kwetsbare is mikpunt geworden. Want het verdedigt zich niet. Het geeft geen grote bek. Het kan niet meer opkomen voor zichzelf. Het is murw gebeukt, omdat het niet mee wil of kan in de race naar beter, leuker, vètter, geiniger, rijker, gevatter, groffer, stompzinniger. Omdat het anders is dan wat deze wereld ons nu dicteert.
Elke week krijg ik wel een puber met een pestverleden in mijn kantoor. Stuk voor stuk aardige kinderen, die niet kunnen omschrijven waarom ze vroeger gepest werden. Dikke tranen bij de herinnering. Ze komen vaak naar mijn school omdat ze het vertrouwen in mensen verloren hebben en aangezien wij iets met dieren doen, lijkt dit voor hen de plek. Dieren kwetsen je niet, dieren belazeren je niet, dieren kun je vertrouwen.
Ik vind dat overigens een verkeerde keus. Het is een vlucht, maar wel een begrijpelijke vlucht, en het werkt meestal ook nog eens. Een dier vindt jou leuk omdat je het vreten geeft. Anders is het niet.
Bij ons wordt nauwelijks gepest, en toch zijn het dezelfde pubers als op de grote ROC’s waar je door bewakingspoortjes en langs beveiliging moet en waar je je in een of ander ghetto waant. Ze hangen allemaal over hun mobieltjes gebogen, ze zien er soms niet uit, ze maken rommel, ze zijn soms luidruchtig, zo proberen een docent uit, maar ze pesten eigenlijk niet.

Het kan dus wel. De Hel kan voorbij gaan, en een klein stukje van de Hemel overnemen. Tijd kan ook meewerken, ouder en wijzer worden kan helpen. De wereld kán een stukje zachter worden, ondanks alle krachten die daarbij tegenwerken. Een beetje hoop, dat moeten we blijven houden. Anders wordt het niks meer.

 

65

U dacht dat ik al doodrollator-jorg was hè? Ruim een jaar niks meer geschreven, dus Wauwel zal wel verder wauwelen in het hiernamaals, of kwijlend wegteren achter een bordje pap in een verzorgingstehuis.  U dacht ook niet van “Goh, zal ik eens even informeren hoe het met hem is, met die man die altijd zulke smakelijke stukjes met een cynische ondertoon schrijft?”
Niet even een leuk berichtje achterlaten, wat door wenende nabestaanden als een lichtpunt in de voortaan eeuwige duisternis wordt gezien. Maar goed, ik ben er dus nog. Vorige week werd ik vijfenzestig; vroegâh was dat een memorabel moment. Je mocht stoppen met werken, je kreeg een toespraakje van de baas, een horloge met inscriptie, iets om in te lijsten voor bijna 45 jaar trouwe dienst.

Das war einmal. Ik had gepland zelfs al eerder te stoppen. Extra sparen via je werk, met een berg geld in het vooruitzicht ( de prospectus beloofde toch wel zo’n 120.000 gulden tegen de tijd dat je ’s ochtends op de tast je kunstgebit uit een bakje moest vissen ). Op je 63e. Genieten van het leven. Ik mag blij zijn als er straks omgerekend nog zo’n €18000 wordt uitgekeerd, waarvan de belastingdienst dan bijna nog de helft gaat pakken. Ik kan ook níks! Zelfs sparen lukt niet. De over ons gestelde overheden hebben anders besloten.

Ik werk dus nog. Nog een extra jaartje. Tot 1 september 2019 denk ik. Met slepende tred, nog zonder kunstgebit of rollator, begeef ik mij dagelijks door een apocalyptisch lelijk Barneveld naar mijn verheven bezigheden: het begeleiden van aan hun mobieltje verslaafde pubers op hun weg naar de volwassenheid. En dat is nog steeds aardig om te doen. De vergaderingen zijn horror, de papierwinkel is een gruwel, de logge bureaucratie een ramp, maar die pubers houden je jong. Ik geef geen lessen meer,  maar voortdurend krijg ik ze in mijn kantoor, met vragen over de toekomst, wat ze het beste kunnen doen, wat ze moeten kiezen, die toekomst die nog geen einde lijkt te hebben en waarin iemand van 32 al stokoud is. Met mijn 65 moet ik in hun ogen wel ongeveer Methusalem zijn, zó oud, daar kun je je gewoon geen voorstelling bij maken.

Het grote voordeel: het houdt jong. Een beter middel bestaat er niet. Ik blijf dus puberaal gedrag vertonen – hoewel dat natuurlijk ook beginnende dementie kan zijn – , ik blijf tegen de richting in roeien, ik blijf van cynische humor houden en ik blijf weer dwarsig gedrag vertonen; niets heerlijker om af en toe wat stijve collega’s of wildvreemden de stuipen op het lijf te jagen met weer een tegendraads of ontregelend iets. Ik zit op Twitter (www.twitter.com/reinbijlsma): bijna 4400 mensen zien blijkbaar iets in mijn geprik en gesteek. U mag mij daar volgen ( “Als u mij niet volgt, ontsteek ik in schuimbekkende razernij” staat er in mijn profiel ) en hevig met mij in discussie gaan over wat ik nou weer te mopperen of te zeuren heb. U mag mijn kunstwerken zien op Facebook, waar ik mijn hele kunstzinnige hebben en houden aan de gansche wereld ten toon stel en waar vooral veel Chinezen enthousiast over zijn.

Naarmate ik ouder word, krijg ik steeds meer energie lijkt wel. Ik ga dus nog een tijdje door. Met werken in het onderwijs nog een jaar, met kunst maken nog zo lang mogelijk, met Twitter en Facebook nog een hele tijd, en ik ga ook weer vileine stukjes op dit weblog schrijven. Ik wil geen 65 zijn. Ik wil weer twintig zijn, of dertig, of desnoods nog veertig of vijftig. Pas dus maar op voor mij.

Dodenherdenking

Auschwitz1kleinZag men vroeger tegen Dodenherdenking op wegens de herinneringen aan het onnoemelijk leed en het onpeilbaar verdriet, tegenwoordig moet je met angst en beven afwachten welke rel er nu weer losbarst rondom ons nationale eenheidsmoment.
Ik heb de oorlog niet meegemaakt, ik kan me – ondanks mijn rijke fantasie – dus ook geen enkele voorstelling maken van de verschrikkingen die mijn beide ouders wel zijn overkomen. Een weldenkend mens kán zich zoiets ook niet voorstellen als het hem niet zelf is overkomen.
Ja, we hebben 9/11 ervaren, de oorlogen in het Midden-Oosten, de aanslagen zoals bijvoorbeeld in Parijs. Het staat op het netvlies gegrifd, maar het was altijd elders, we zagen het vanuit onze veilige stoel via de buis en internet tot ons komen. Maar hoe je het ook wendt of keert, we zitten niet meer in een wereldoorlog.
Mijn ouders leven niet meer. Zij leefden in een wereld die wel door een totale oorlog verscheurd werd. Zij hadden geen weet van wat er elders in de wereld aan verschrikkingen gebeurde, wat zij beleefden, beleefden zij zelf of -met vertraging – via kranten of radio. De wereldoorlog was voor hen eigenlijk een lokale oorlog, de wereld was voor hen de stad waar zij woonden, met misschien nog een klein stukje daarbuiten, Duitsland, België, Engeland en Frankrijk misschien, maar dat was het dan wel.
Zij kenden geen beelden van vluchtelingen in rubberen bootjes op de Middelandse Zee, zij kenden geen kleurlingen, de zeldzame zwarte medemens was een rariteit.
De getroffenen door oorlog waren naast henzelf vrienden, familie, een broer in de strafgevangenis van Scheveningen, Joodse vrienden die moesten onderduiken. Zij vreesden de Duitse legerwagen die voor een razzia de eigen straat  inreed.  De wereld was klein en overzichtelijk, maar net zo wreed. Wat daar buiten gebeurde, was volledig onzichtbaar.

Jarenlang herdachten zij die wereld, tot hun dood aan toe. 4 mei was om acht uur ’s avonds de Waalsdorpervlakte, de totale stilte op straat, het ontroerend en hoopvol zingen van een merel in een struik daar bij die fakkels in de duinen.
Ik kreeg dat mee en blijf daar eeuwig dankbaar voor: de verhalen, het verdriet, de angst, de haat eerst tegen “de moffen”. Een haat die langzaam overging, die voorzichtig weg-ebde naarmate hun wereld wijder werd en de jaren vergleden. Tijd heelt vele wonden, maar laat flinke littekens achter.

Op 4 mei ben ik blij dat zij er nu niet meer zijn, hoewel dat een van dagen is waarbij de herinneringen aan hen, aan het moment van de dodenherdenking mét hen, mij het meest dierbaar zijn. Zij zouden het nu niet meer begrijpen. Zij zouden niet begrijpen dat een dominee, voor hen toch altijd een symbool van gezag en verstand en ook steun, de dodenherdenking, de herdenking van hún doden, zou gebruiken voor iets wat vér buiten hun wereld vandaag lag, voor iets wat niet van hen was.
Zij zouden de wereld nu niet meer begrijpen. De vluchtelingen in de bootjes, moskeeën waar eens kerken stonden, de halal-supermarkt, hipsters, internet, twitter, asielzoekers, de vrachtwagen in Stockholm, Temptation Island en virtual reality. Zij zouden hun eigen zoon nauwelijks meer begrijpen. Ze zouden zich omdraaien in hun urn.

Ik begrijp hen wel. Ik begrijp ook de vluchtelingen, de virtual reality, de bagger op tv, de mensen die op de PVV stemmen, Groen Links, de graaiers bij de VVD en de goede bedoelingen van Aboutaleb. Ik begrijp de Antifa, maar ook Geert Wilders, de oorlogen op social media, het correcte en het nep-nieuws. Je moet steeds meer begrijpen om niet gillend gek te worden. Dat lukt alleen nog als je alles een eigen plek geeft, een eigen specifiek moment, en die plekken en momenten gaan niet samen. Daarvoor is de wereld te complex geworden.

Vanavond om 8 uur herdenk ik dus niet de op de Middelandse Zee gestorven vluchtelingen van nu, ik herdenk niet de doden uit de oorlog in Syrië of in Midden Afrika, ik herdenk niet de slachtoffers van 9/11. Ik herdenk ook niet de Joden die in het hedendaagse Israël door Palestijnen worden doodgestoken, ik herdenk ook niet de Palestijnse kinderen die stierven tijdens een Israelisch bombardement op de Gaza-strook. Het is er het moment niet voor.

Ik herdenk de Nederlandse doden uit de oorlogen van mijn ouders, of ze nu verzetsstrijder, Joodse onderduiker of gewone burger waren. Ik herdenk mijn ouders, hun verdriet, ik herdenk de doden op de Erebegraafplaats van Overveen, ik herdenk de doden op de gedenkplaatsen die ik tijdens mijn bezoeken aan de concentratiekampen als Auschwitz en Mauthausen heb gezien, en ik denk aan iedereen in Nederland die nog op enigerlei manier te lijden heeft onder de oorlogen uit de tijd dat de wereld nog klein en iets begrijpelijker was.

Zolang er nog direct betrokkenen en directe nabestaanden leven: gun hun die Dodenherdenking zoals die vele jaren was, gun hun dat laatste stukje waar ze zichzelf nog in kunnen vinden.