Ik ben iemand met een ernstig kort lontje. Zou ik bij de politie werken, dan zou ik in een doodseskader zitten. Zou ik een patjepeeër zijn, dan liep ik rond met een pitbull aan zo’n stekelketting, en trainde ik dagelijks op de vechtsportschool. Zou ik een tokkie zijn, dan had ik elke dag mot met de buren, schalde ik Zanger Rinus op maximum volume uit de boxen, en reed ik bumperklevend rond in een ordi-bak met een sticker “Pas op! Ik rem voor lekkere wijven!” op de bumper. “KOM VECHTEN DAN!” zou mijn eerste reactie zijn wanneer iemand in de wachtrij bij de kassa mij per ongeluk aanstootte.
In gedachten doe ik het soms allemaal. Ik word geïnspireerd door cabaretiers, waar kwetsen en afzeiken nu de norm is geworden, door tv-programma’s ( “Durf jij voor 50 euries een scheet in het gezicht van die bejaarde te laten, hahahahaha! Ja inzoomen jongens!”) en ik moet volgens correct links op social media volledig losgaan op nazi Wilders en volgens uiterst rechts op links-nazi Harry van Bommel en consorten.
Het leven is ingewikkeld geworden. De Volkskrant, ooit het linkse bolwerk voor de weldenkende socialistische arbeider, houvast in bange dagen van kapitalistische onderdrukking, heeft de Telegraaf ongeveer rechts ingehaald in zijn haat tegen Rusland, waarbij dan tegelijkertijd weer de lof wordt gestoken op ons uiterst rechtse regeringsbeleid en alles wat maar enigszins Israël in een kwaad daglicht kan stellen, en de Telegraaf zelf lijkt nu de spreekbuis geworden voor verontruste SP-ers en mensen die naar de PVV neigen.
Nu ben ik veel te schijterig qua bumperkleven, pitbulls, fysiek geweld en doodseskaders, dus ik doe al dit soort zaken alleen in gedachten, in de duistere krochten van mijn ziel. Daar ga ik los op crimineel tuig, op links-gekkies, op neo-nazi’s, op moslims en refo-christenen, op gelovigen en ongelovigen, op iedereen die mij stoort, en scheld ik nog veel harder dan Theo Maassen of Youp van ’t Hek.
Maar ik hou het wel binnen. Meestal dan. Thuis, in de veilige omgeving van de woonkamer en bij het met groeiende afschuw kijken naar het Correspondent’s Dinner op tv, ontsnapt er nog wel eens wat. Ik aanschouw het schaterlachen van hen die mijn gedachten in een paar jaar tijd zomaar naar dit niveau hebben kunnen sturen. Het kruiperige applaus, de staande ovatie voor en door lieden die alle remmingen schijnbaar overboord hebben gezet, ten koste van het zwakke, zieke en arme deel van onze samenleving. Ook de geestelijk verarmden, de afgestompten, de murw gemaakten, die hun onvrede enkel nog kunnen uiten door straks te stemmen op uitersten, áls ze al nog gaan stemmen. En dan als regering verbaasd zijn dat je voor nepparlement wordt uitgemaakt, dat de samenleving zo verhardt, dat er zoveel mensen op de PVV-stemmen en dat je dan serieus denkt dat dat allemaal racisten zijn. Dat je dan wanneer je jezelf zo correct vindt, nog meer verheven boven hen gaat voelen, waardoor je nóg meer afstand creëert en nóg meer mensen de uiterste hoeken van de gordijnen injaagt, terwijl ze dat zelf van nature niet eens zouden willen, omdat het voor het grootste deel allemaal net zulke brave burgers zijn als ik: grote mond, maar vooral in gedachten.
We lijken eigenlijk weer hard hollend op de weg terug naar onze voorouders uit het Neanderthaler-tijdperk. De conversatie bestaat uit loze kreten, de fysieke ontmoetingen uit een mep met een knots op andermans kop. Het opgebouwde laagje beschaving lijkt wel heel erg dun te zijn, en we schillen het met graagte af. Gelukkig zijn er nog wel wat uitzonderingen waar we ons een beetje aan vast kunnen klampen. Die hebben helaas alleen geen macht, of, om in eigentijds jargon te blijven: “Die hebben niet zo’n grote bek”. En dat baart me wel een beetje zorgen.