Bucket List ( in Corona-tijd )

Naarmate men ouder wordt en de eerste herfstverkleuringen in het leven zich in een steeds sneller tempo aandienen, ga je je wel eens afvragen wat je allemaal nog wilt doen vóórdat je met geweld pap door de mummelende kaken in het verzorgingstehuis wordt geperst.

De Mount Everest beklimmen zat er al een hele tijd, ook voor corona, niet in, hoewel ik hem wel van een afstandje heb gezien, een paar keer tijdens het ontbijt vanaf een dakterras van een onvoorstelbare smerige lodge in Nepal. Tussen de brekende wolken door rees daar een berg in de ruimte op, zo dichtbij en toch ook weer onvoorstelbaar onbereikbaar, als een massief op een verre planeet in de ruimte, ongenaakbaar en een ijzige stilte uitstralend die ernstig in tegenspraak was met het straatgewoel vier verdiepingen lager, waar de stad weer tot leven kwam en iedereen letterlijk de strijd om het harde bestaan weer op pakte, af en toe even stilhoudend bij een klein tempeltje zoals je daar op elke straathoek ongeveer wel hebt, om daar een klein offer te brengen of een wens te doen voor een beter leven na de de verbranding op de houtstapels aan de oever van de rivier.

Terug naar India en Nepal zit er ook niet meer in. Ik weet ook niet of je terug moet gaan in je leven om iets over te doen, omdat dat toen zo mooi – of verkeerd, dat kan natuurlijk ook – was en je de dingen wilt herbeleven of verbeteren. Meestal draait zoiets op een lichte deceptie uit. De magie van de eerste keer is weg, de eerste kus zal nooit meer geëvenaard worden door alle andere die er nog op volgen.

Wat dan? Parachute-springen ben ik te schijterig voor, en ik krijg al hoogtevrees als ik op een krant sta. Ik snap die hordes mensen niet die zich aan een elastiek in een afgrond storten, of die op een kinderfietsje langs vervaarlijke afgronden racen, en zelfs de achtbaan in de Efteling lijkt me al een puur horror-moment. Eigenlijk ben ik maar een bangelijk mannetje, product van mijn opvoeding trouwens. Alles was eng, alles was gevaarlijk, er was altijd regen op komt. Bij gymnastiek altijd als laatste door mijn van afkeer en met frisse tegenzin vervulde klasgenootjes gekozen. Dan schep je als kind je eigen fantasie- en droomwereldje, waarin je fantastische dingen doet, waarin je de held bent en waarin later, als je puber bent, de hitsige chicks bij bosjes aan je voeten bezwijmen.

Dromen najagen wordt vaak iets voor pubers geacht. Oneens. Ik vind dat je altijd dromen moet najagen, ongeacht wat je omgeving daar van vindt. Je moet trouwens ook altijd een beetje puber blijven, een beetje kind, en dingen zien waarover je je nog kunt verwonderen.
De Mount Everest heeft nu plaats gemaakt voor de enorme wolkpartijen die we dit jaar zo vaak hoog in de lucht hebben mogen aanschouwen, als reusachtige, traag voortglijdende zeilschepen in de avondlucht, naderend vanuit het verre westen waar de zon altijd ondergaat. En ’s nachts zweef je dan boven die wolken uit naar de steren, wég van de corona, mee met het ruimteschip, naar onvoorstelbare werelden, waar je ruimtemonsters verslaat of in de meest spectaculaire dromen lichtgevende prinsessen uit de klauwen van duistere alien-draken redt.
Je fantasie-bucketlist, eentje waar we het voorlopig mee moeten doen. Fysiek blijft er niet heel veel over; ik zou een Into the Wild-achtig iets hebben willen doen; een paar maanden naar Alaska, zo afgelegen mogelijk, het liefst ergens in februari, afzien en melodramatisch eenzaam zijn in optima forma. Een beetje coach zou dan een Knuffel-met je persoonlijke dolfijn-sessie adviseren, maar dat is niet helemaal mijn ding. Daarvoor heb ik in mijn jaren in het onderwijs te veel krankzinnige onzin en hei-dagen meegemaakt.
Alaska dus niet, maar Noord-Noorwegen en Noord-Finland of Zweden zijn dit moment nog serieuze opties, wanneer de diverse kleurcodes Europa weer een beetje toegankelijker en een beetje meer één maken.

In mijn geval moet het wel een vleugje deprimerendheid over zich hebben. Zelden zo genoten als toen ik een week moederziel alleen op mijn piepkleine maar van alle gemakken voorziene hotelkamer in Tokyo zat. Lost in Translation verbleekte erbij. De totaal andere en bij vlagen bizarre cultuur gaf je het gevoel inderdaad met je droom in de ruimte bezig te zijn. Ik wil daar weer heen, waarbij op de achtergrond het onafwendbare beeld van een bootcruise mét verzorging over de Moezel opdoemt. Nog niet. Nog even wachten met de avond wijnproeven en met de bingo.

Ik heb nog wel een ander afwijkend punt op mijn bucketlist, en dat staat er al heel lang op:
Op een sombere en druilerige namiddag in november afreizen met het openbaar vervoer naar Delfzijl, een eindeloze reis, met bussen die steeds leger worden naarmate het totale niets nadert. Gasverlichting weerspiegelt op de natte straten, en ik stap daar uit, gehuld in een beige lange regenjas, een slappe hoed die langzaam nat regent en dikke met dikke druppels mijn bruin leren valies doorweekt, en als ik daar dan op die donkere havenkade omhoog kijk zie ik daar een logement, morsig, met beslagen ramen, binnen ruikt het naar kool en jus, goedkope sigaretten en verschraald bier, terwijl een enkele vaste bezoeker in zijn glas staart, op het verkleurde Perzische tapijtje. Ik ga in mijn druipende kleren de krakende trap op en betreed daar mijn kamer, waar een kaal peertje aan het plafond hangt en ( nu komt er even een stukje Film Noir met Alain Delon ) waar een kooitje op een tafel bij het raam staat, naast een dode geranium. De straat beneden is leeg en verlaten, verdwijnt in de duisternis, het bed kraakt en rammelt, en ik kijk naar de kanarie in dat kooitje; “Piep”, zegt het dier, en nog eens “piep”. Buiten ruist de regen.

Een mooier einde van mijn corona-bucketlist is gewoon niet mogelijk.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *