Dit wordt een ouwe lullen-stukje, dus jeugdige lezertjes kunnen nú nog afhaken.
Ik kom er al ongeveer sinds mensenheugenis niet meer, en de laatste jaren dat ik er kwam vond ik V&D een redelijk suffe zaak met een suffige uitstraling, maar aan het personeel heeft het niet gelegen. Vandaag is V&D dan overleden.
Op internet ontstaan bij het heengaan van geliefden meestal in no-time oproepen tot stille tochten, noemen we ons in collectief rouwbeklag #JeSuisZus of #Je SuisZo, maar #JeSuisV&D zal er denk ik niet komen. Met een bedrijf, daar heb je niet zo snel wat mee. Mogelijk zal ik bij het verdwijnen van Cool Cat overigens wél juichend door de straten dansen want ik vind het daar altijd een tering-herrie ( die je zelfs in ruim verderop gelegen winkels nog hoort bonken ) met ongeïnteresseerd kauwgumkauwend en op mobieltjes starend personeel. Ik ben dan ook niet de doelgroep van een dergelijke club. Nee, ik ben van de V&D-tijd, en dan bedoel ik vooral de tijd als kind.
In mijn jeugd, in de steentijd, waren er volgens mijn moeder eigenlijk maar twee winkels die er toe deden: C&A en V&D. Alleen dáár mocht ik kleren kopen, want in alle andere winkels kocht je “vodden voor nozems!”
Vooral C&A, daar moest ik het van hebben, V&D was nét iets duurder. De kledingkoop-expedities zijn mij eeuwig bijgebleven. Ik was een dwarse 12-jarige, en wilde dus óók nozem-kleding, en ja, die had je bij C&A niet. Letterlijk tandenknersend sjouwde mijn moeder van rek naar rek vol monsterlijke terlenka broeken, mij ongeveer achter zich aanslepend, want ik vertikte het ook maar iéts leuk te vinden. Was er dan eindelijk iets gevonden, een aubergine kleurige “sportieve en nette” broek, dan ging mijn moeder tot mijn grote schaamte ook nog tegen de verkoper zeggen dat ze het toch eigenlijk wel heel erg duur vond, en of de verkoper dat ook niet vond. Ik moet haar met mijn grillig consumentengedrag járen van haar leven gekost hebben.
Nee, dan V&D, daar kwam ik dan als heel klein kind. Op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en de Grote Houtstraat ( “Koop ik!!”) rees daar kolossaal het reuzenwarenhuis boven mij uit, met op de top een torentje, liften met glanzend bruin hout betimmerd, marmeren trappen met prachtig glas in lood, waar soms een gaatje in zat waardoor je een blik op de Botermarkt diep beneden je kon werpen.
De roltrappen, wonder van techniek, die je in de hemel leken te brengen, met griezelige vergezichten recht omlaag over de rand, hoger en hoger. Die hemel bestond vaak uit een automaat, ik meen boven om de hoek bij het restaurant, waar ik dan een dubbeltje in mocht gooien om mij vervolgens te vergapen aan hysterisch bewegende aapjes die op hun muziekinstrumenten een minuut lang een rumba van het orkest van Edmundo Ross ten gehore brachten. Tegen het einde maakte een toenemende treurnis zich van de aapjes meester, en verstarden zij in groteske houdingen, tot het volgende dubbeltje. Een wonder was het. Kom daar tegenwoordig eens om. Woedende ouders zouden hun beklag uitbrengen over het ontbreken van enige interactiviteit en het racistisch uiterlijk van de aapjes.
Over racisme gesproken: rond Sinterklaas vergaapte je je buiten al aan de schitterende etalages, waar van alles bewoog, waar je één groot speelgoedpaleis binnen stapte en waar roetzwarte Pieten met enorme rode lippen en ringen in hun oren aan touwen omhoog en omlaag zweefden. Helemaal boven at ik dan met mijn moeder wel eens een gebakje bij een glaasje chocomel; dat werd nog bezorgd door een keurige heer of dame in ober- of dienster-outfit, terwijl je ademloos over de stad naar de Bavo staarde. IJsjes in een zware, zilverkleurige en door het vele gebruik dof geworden coupe.
Later, in de zomer, met je eerste jeugdliefde rondstruinen op de schoolafdeling, de nieuwe Rijam-agenda scoren, duur, maar een onmisbaar status-attribuut voor een scholier uit de tijd dat we nog nooit van iPads en mobieltjes gehoord hadden. We staarden eindeloos in onze volgeplakte en volgetekende agenda, wie had hem het meest toegetakeld. Het WhatsAppen anno 1970 bestond uit boodschappen en teksten in elkaars agenda kalken, zo veel en zo vol mogelijk.
Als ik straks kijk naar het stille, grote en lang niet meer zo indrukwekkende gebouw van V&D , dan kijk ik naar een stukje verstilde jeugd, dan kijk ik naar een tijdmachine. Kon ik nog maar even een dubbeltje in de automaat gooien, nog één keer met mijn jeugdlief hand in hand langs de bakken met 45 toeren-singeltjes slenteren, nog één keer met mijn moeder kind zijn, met een rietje en een glaasje chocomel aan het tafeltje bij het raam.
Het is voorbij. We doen geen stille tocht voor een warenhuis. Geen stille tocht voor al die duizenden werknemers, die tot het laatste toe gehoopt hadden. We zouden wél eens kunnen overwegen op enig moment een stille tocht te houden voor het heengaan van een stukje menselijkheid in het algemeen, in een steeds harder wordende tijd waarin bijvoorbeeld in dit geval een multimiljonair enkel nog denkt: hoe kan ik er zoveel mogelijk trouwe medewerkers uitknikkeren en voor een dubbeltje de aapjes-automaat zo lang mogelijk op gang houden. Maar die dubbeltjes bestaan niet meer, de aapjes zijn gestopt met spelen.
[youtube]https://www.youtube.com/watch?v=91Jd57PdbAc[/youtube]
Wat heerlijk geschreven en met zoveel details. Heel herkenbaar. Zelf heb ik er ook n blogje aan gewijd.
Ik ben op zoek naar de namen van elk aapje