Feestje

We waren op een feestje; een zaaltje in een chique etablissement was afgehuurd voor een koffietafel ter ere van een jarige. Het feestvarken was 90 jaar geworden, een leeftijd om even bij stil te staan. Daar arriveerde hij, dik gekleed in jas, das en baret, wankelend en zwaar leunend op rollator en stokken, aan twee kanten ondersteund door naaste familie. Hij had er nogal tegenop gezien, toen we hem van de week belden. Gekweld door pijn in botten en rug, gekweld door blaasproblemen, gekweld door beverigheid, kortademigheid, gekweld door het leven, want in de oorlog was het een verzetsheld geweest, en die oorlog droeg hij verder al die jaren als een extra last met zich mee.

Hij was de vriend van mijn moeder geweest, toen zij nog leefde. Samen op de gang van de flat, temidden van andere strompelende en beverige bejaarden hadden zij elkaar gevonden in hun gezamenlijke interesses: de oorlog, een hartgrondige afkeer van het koningshuis en van ieder die het land sinds de bevrijding aan niksnutten verkwanseld had. Duitsers waren nog moffen, Prins Bernhard en Prins Claus natuurlijk ook, Aantjes was een moffenvriend en Van Agt was roomser dan de Paus. Verbittering loert dan om de hoek.
Zo becommentarieerden zij in hun laatste jaren samen de wereld en de politiek, bespraken zij het nieuws en spelden zij de Trouw van voor naar achter en van achteren naar voren, met op zaterdag ter afwisseling en voor het linkse de Volkskrant. “Wil jij nog een kopje Nescafé?”, “Heb jij die puzzel al opgelost?”, “Zet je je pet wel op als je straks naar buiten gaat?”, “Wat zucht je, voel je je wel goed?”; de conversatie bij het tikken van de klok en het loeien van de tv, die door toenemende doofheid steeds harder aan moest staan.

Beiden gebogen over hun kranten en hun boeken, lezend met bevende handen en turend door een loep, en wachtend op de zuster van de thuiszorg of de meneer met de maaltijd van Tafeltje Dekje.  Toch nog met z’n tweeën, in dommelige stiltes mijmerend over vroeger en zich afvragend hoe die tijd toch zo enorm snel voorbij kon gaan. Wroeging over wat je mogelijk allemaal verkeerd had gedaan in de opvoeding van je kinderen. Wroeging over wat je je partner, die nu hopelijk in de hemel of in iets daarboven was, misschien had aangedaan of voorgelogen. Oud worden, elke dag een stukje minder lucht en zicht, en elke dag een stukje minder wereld om je heen. Een kring van vrienden die steeds kleiner werd. “Het heeft de Heere behaasgt tot Zich te nemen…”  gunst, die óók al, ik had hem laatst nog aan de telefoon, maar hij hoorde mij zo slecht en ik beefde zo dat ik telkens de verbinding verbrak.

En dan zelf alleen. Mijn moeder dood. Geen kopjes koffie meer, enkel nog die zuster voor nieuw verband, en misschien één keer in de week of maand een kind. De overbuurman  brengt nog wel de krant, maar die man is twintig jaar jonger, die heeft de oorlog niet meegemaakt… Alleen nog met de oorlog, met herinneringen, en wachten, ja waarop. Om negen uur wordt je in bed geholpen, en dan begint zo’n lange nacht, de worsteling van het ’s nachts naar het toilet moeten, de onmacht als je valt en je de volgende morgen pas gevonden wordt. Je wilt je kinderen niet bellen. De pijn die al je botten kwelt, de adem die die zich gierend door je dichtgeknepen longen perst.

Een mens zit wonderlijk in elkaar. We kunnen ons van alles voorstellen, maar eigenlijk niet hoe het is om oud te zijn. Oud worden is te doen, maar oud zijn een hele opgave. Er naar toe vliegt de tijd, en is het eenmaal zover, dan lijkt hij wel te kruipen. Je komt tot stilstand in een wereld die steeds razender om je heen tolt, in een steeds hoger en ongrijpbaarder tempo.

De jarige zit nu moeilijk in zijn stoel, leunend op z’n stok, temidden van het feestgedruis. “Gaat het een beetje?”…. “Ach, ik ken ze niet allemaal meer”.. De gesprekken glijden langs hem heen, hij zit daar aan het einde van de tafel, dicht bij het toilet. Een heel klein hapje van dit, een heel klein brokje van dat, een slokje slappe thee. Niemand die met hem over de oorlog praat.

Dan is het feest voorbij. Men neemt afscheid van elkaar, zwaait nog even, dag opa, en dan zit hij daar even een moment helemaal alleen, iedereen is weg, men haalt de auto voor hem. Hij probeert op te staan, maar nee, dat gaat niet. De rollator is niet bij de hand, en ik haast mij zijn kant uit. Het gaat allemaal nèt goed. En nu is iedereen weer thuis. Gezellig, bij het gezin, met man en kind, vriend, een hapje en een drankje bij de buis. Een drukke week voor de boeg. Veel afspraken, de agenda puilt uit, we zouden willen dat de dag twee keer zoveel uren telde.

Ook hij is weer thuis, daar op zijn flat. De zuster heeft hem denk ik net in bed geholpen. “Hebt u een leuke dag gehad, meneer?”.  “Jawel meisje, tot morgen..”. Daar ligt hij nu, nachtlampje aan, alleen. Negentig. En als hij straks even onrustig slaapt, dan is daar weer die oorlog. En toch, er is één voordeel aan: in de twintig is hij daar. Nog zeventig jaar te gaan.

Eén antwoord op “Feestje”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *