Bij mij op het werk hing onlangs op het prikbord een kopietje van een artikel
uit het blad “Oogst”, met de
cryptische titel “Vakgroep wil studie naar detectie berengeur”.
Nu weet ik zo langzamerhand dat hier met “beren” mannetjesvarkens worden bedoeld.
De vakgroep ziet “het ontwikkelen van een detectiemethode voor berengeur als
meest kansrijke oplossing van het castratieprobleem. Het aantal beren met berengeur
moet zo klein mogelijk worden gehouden.” Men overweegt tevens “immunoneutralistatie”
. Het is maar dat u het weet.
U
begrijpt dat mij na het lezen van dit boeiende artikeltje de schellen van de
ogen zijn gevallen. Ik kijk nu beslist anders tegen het leven aan.
Als ik het goed begrijp stinkt of ruikt een varken, of dat nou een mannetje
of een vrouwtje is op de een of andere manier naar beren. Tijdens het wachten
voor het stoplicht passeert mij nog wel eens een veewagen. Je hoeft de inhoud
niet te zien om te weten wat er in zit, want deze vrachtwagen wordt nog lange
tijd gevolgd door een werkelijk adembenemde geur van dus blijkbaar beren. Ik
hoop tenminste dat dit beren zijn, want stel dat de inhoud enkel uit vrouwtjes
bestaat, dan wil je toch niet weten hoe een tot de nok toe gevulde wagen met
beren ruikt. Die moet dan wel een spoor van vernieling, veroorzaakt door bewusteloos
geraakte verkeersdeelnemers achter zich laten. Waarom is dan eigenlijk nog een
detectiemethode voor berengeur nodig, “bij voorkeur aan de slachtlijn” ?
Ik begrijp dus dat de personen die dagelijks met varkens omgaan de geur niet ( meer ) herkennen? Ongetwijfeld mis ik iets.
Ik bied mij hierbij dan ook spontaan aan om in geval van schaarste en grote nood, tegen betaling van natuurlijk een redelijke vergoeding, als detecteeerder van berengeur te functioneren. Dat lukt bij mij al op zeer grote afstand. Heb ik toch een streepje voor op de vakgroep.