3D

Oplettende lezertjes zullen misschien al weten dat ik een nieuw speeltje heb, namelijk een HTC Vive Virtual Reality-bril. Daar zitten diverse programma’s bij, waaronder Tilt Brush. Daarmee maak je virtuele kunst. Je schildert met diverse soorten kwasten en materialen letterlijk in de ruimte. Het is een mix tussen beeldhouwen en op het platte vlak schilderen, en biedt dus heel veel nieuwe mogelijkheden. Normaliter kun je het eindresultaat alleen maar zien wanneer je als toeschouwer ook zo’n bril hebt, maar er zijn wat trucjes om je werk te exporteren naar speciale viewers waardoor je in een browser, als je tenminste de goede hebt, ook kunt kijken. Een kwestie van op de afbeelding klikken met je muis, en vervolgens kun je alle kanten op draaien, in- en uitzoomen, etc.

In de bril is het reslutaat nog veel mooier, met animatie, lichtgevende objecten, sterretjes en langsdrijvende wolken, dus wil je dat een keertje zelf ervaren, dan moet je even een seintje geven.

Blinde engel

IMG_3731Hoe is het om niets horen en ook nog eens niets te zien? En dan vanaf je geboorte. Kun je dan überhaupt denken, want dat doe je toch in beelden en woorden; hoe meer beelden en woorden je jezelf eigen maakt, hoe meer het denken zich ontwikkelt. Je kunt alleen nog communiceren met behulp van geur, gevoel en mogelijk smaak. Misschien ben je wel hoog-intelligent, maar wordt door je beperking dit niet onderkend. Doofblind; in Nederland zijn ongeveer 100 mensen die echt zo geboren zijn. De overigen is het gedurende hun leven op enig moment overkomen, volledig, of in gradaties, vaak gelinkt aan een andere lichamelijke en/of geestelijke handicap.

We leven in een maatschappij die in toenemende mate gericht is op volmaaktheid en excellentie, en daar ook steeds meer op is ingesteld. Wie niet aan dat ideaalbeeld voldoet dreigt op allerlei manieren uit de boot te vallen en lijkt steeds meer hinderlijk aanwezig; het rigoureus en harteloos korten op steeds meer voorzieningen voor mensen die steun behoeven is daar een voorbeeld van. De ideale maatschappij is een harde, koude maatschappij aan het worden, die zich letterlijk buiten het beeld van de doofblinde voltrekt.

Wat rest is de eigen wereld: een wonderlijke, voor ons bijna onvoorstelbare wereld, gevormd uit klanken, vage beelden, aanrakingen, ervaringen, soms slechts vibraties, lichtflitsen. Een levend geworden schilderij van Dali, waaruit steeds delen missen of ineens kortstondig opdoemen in een wervelende kaleidoscoop. Een duistere diepzee, waarin hier en daar een enkel lichtpuntje naderbij zweeft en weer weg ijlt in het zwart, soms gonzende geluiden in je oor naast de druk van het alom aanwezige water dat aan je trekt, op je drukt en je onbekende richtingen op duwt.

Ik was bij een voorstelling door doofblinden in Kalorama, een zorginstelling waarin ook een centrum voor doofblinden is ondergebracht. Via via kaartjes gekregen, omdat mensen in mijn omgeving contacten hadden gelegd over het mogelijk geven van een concert voor doofblinden.
Een prachtige, bosrijke omgeving, op glooiende heuvels. Veel fel gekleurde leuningen, houvast in de onzichtbare wereld. Toneelgroep Mooi Uitzicht had met de bewoners de voorstelling “Perfect” voorbereid. Een mooie titel voor mensen die in deze wereld niet “perfect” zijn, mensen met een weeffoutje, die niet passen in het beeld van volmaaktheid. Wie is wel perfect, eigenlijk? Wie zou willen zijn als Barbie of Ken, wat maakt je dan nog uniek? Het zijn juist de onvolkomendheden die het hem doen bij ieder mens.
Ik keek naar het publiek: een beweeglijk publiek. Her en der werd in plaats van gepraat heftig gebaard: doventaal, of werden tekentjes in de palm van de hand geschreven: doofblinden-taal. De spelers, allemaal prachtig en kleurrijk gecostumeerd en geschminckt, bewogen zich zelfstandig of met behulp van een rolstoel voort. Soms geleid en gestuurd door oIMG_3727nvermoeibare begeleiders, die op de een of andere manier erin slaagden niet opvallend aanwezig te zijn en alle aandacht op hun cliënten te vestigen. Ik werd ondergedompeld en gegrepen door deze bij vlagen surrealistische wereld. Er was muziek, er was film, er was een band, er was beweging als in een voorstelling van Jheronimus Bosch. Er was een aanstekelijke blijdschap in zijn meest pure vorm. Kreten, klanken, beelden, gebaren, het prikkelen van zintuigen die wij – de “normale” mens – verleerd zijn te gebruiken. Daar was een man in een rolstoel, zwarte zonnebril, qua uiterlijk de toetsenist van Rammstein haast, zichtbaar genietend van zijn rol. Een klein pookje stuurde hem door het leven.

De voorstelling verplaatste zich naar verschillende locaties op het terrein. Terwijl de regen neergutste op het tentdoek, terwijl de merels zongen, speelde een doofblinde vrouw, eerst geheel verborgen onder zwart plastic, de sterren van de hemel, voor een publiek dat zij mogelijk niet zag maar slechts kon vermoeden. Een snelle krabbel in haar hand: ze klappen nu voor jou. Nog een krabbel: wel vijftig mensen kijken naar je. En: op het moment dat je in jouw rol over regen praatte, begon het buiten heel hard te regenen.
Wij ruiken wel eens de regen, in bijzondere gevallen. We voelen het ook. Maar we zien en horen het vooral; een grijs gordijn van water kan ons het zicht haast benemen, een ruisende natte wereld.
De wereld van de doofblinde is er een van overweldigende geuren, van druppels voelen op je huid, op je gezicht. Een wereld de zich in stilte om je heen wentelt. Waar je door een aanraking op je schouder weet dat je begeleider in de buurt is, dat je die of die kant op moet gaan. Dat je niet alleen bent. De begeleider waarvan je je geen of slechts een vaag beeld kunt vormen van hoe hij of zij er uit ziet. Je begeleider is die hand, die vingers die je aanraken of die als snelle maar onmisbare wervelingen voor je niet ziende ogen heen en weer bewegen. Je begeleider is de geur van haar parfum.

Hoe is zoiets. Ik kan me er eigenlijk geen voorstelling van maken. Voelt het als gevangen in een cocon van zwart en stilte? Als een cel die steeds smaller en kleiner wordt? We worden elke dag gebombardeerd met beelden en klanken, meer dan iemand uit de middeleeuwen gedurende zijn hele leven te verwerken kreeg. Een wereld die geen einde lijkt te kennen, maar die voor een doofblinde lijkt gereduceerd tot een oppervlakte van hooguit enkele meters. Waar je zonder hulp eigenlijk niet kunt overleven. De top van de Mount Everest, verdwaald in de Sahara, van de aarde afgesneden in een wegtollend verongelukt ruimteschip, totdat de zuurstof op is en de zon niet meer is dan een verre ijle ster.

Totdat je later sterft.  Totdat je laatste nog resterende zintuigen stoppen met werken. Toch heb je een mooi leven gehad. Eruit gehaald wat er in zat. In onze ogen misschien beperkt, maar dat is betrekkelijk en relatief. Wij worden lang niet altijd van de wieg tot het graf ondersteund en beschermd door mensen, die ervoor gekozen hebben ons te begeleiden omdat wij niet perfect zijn en anderen wel. Groot respect voor hen die dit tot hun roeping gemaakt hebben. Wij hebben verleerd onze zintuigen tot het uiterste te benutten. Daarin zijn we zeker imperfect.

Perfect was voor mij gisteravond de blinde engel, in een rolstoel, prachtig zingend, boven het ruisen van de regen en het zingen van de merels uit. IMG_3730

De andere wereld

SolusProjectHet is ongelooflijk koud. Voor mij ligt een verlaten strand, bezaaid met stukken rots, grote, vreemd gevormde schelpen, brokken verscheurd metaal. Een onbekende oceaan rolt eindeloos naar de kust. Hier en daar breekt wat schrale vegetatie door de zoutkorst heen, de wind rukt en snauwt. Boven zee zinkt de zon steeds lager in grijze wolkenflarden, wanneer ik omhoog kijk zie ik twee reusachtige hemellichamen tussen myriaden sterren tollen. Voorzichtig, aarzelend,  stap ik langs een plant waarvan de bladen snappend dichtklappen als ik in de buurt kom. Ik moet opschieten, want het wordt donker en ik ben verdwaald. Ginds is iets wat op een grot lijkt. Een burcht van bazaltblokken rijst om mij heen. Mijn meters tonen dat ik nu heel snel een schuilplaats moet vinden. Ik balanceer van blok naar blok, mag niet misstappen, want onder mij wacht de afgrond.
Duizelig bereik ik de steeds donkerder wordende schemer van de grot. Buiten hoor ik de wind bulderen boven het geluid van de golven uit. Ik pak een lichtstick. Het groenige schijnsel komt niet ver; in een bol van bleek, koud licht schuifel ik dieper de grond in, te midden van dansende schaduwen. Voorzichtig stappen nu. Een schaduw kan ook een gat zijn waar ik in kan vallen. Dieper en dieper ga ik naar binnen, zwarter en zwarter wordt mijn wereld. Mijn lichtstick raakt leeg, flakkert, dooft langzaam uit tot een klein groen puntje, als de ogen van een dier in de nacht. Intense duisternis omringt mij nu. Ik durf niet verder te stappen, moet bukken om nog een paar centimeter grond te onderscheiden. Ik tast als een blinde. Mijn wereld is gekrompen tot mijn pak, een dunne laag bescherming tegen alles wat daar vijandig buiten is. Heel ver weg klinkt nog de wind door mijn ontvangers, heel vaag gloeien nog de meters om mijn pols en op het vizier van mijn helm.
Dan is daar een ander geluid. Een soort schuifelen, zacht krabbelen, krassen over de rotsgrond. De richting is moeilijk te bepalen. Er komt iets onmiskenbaar op mij af. Iets wat mij kwaad wil doen, iets wat mij wil verscheuren.

Ik zet even mijn bril af. Dit wordt even te gortig. De gordijnen staan half open, ik ben weer in mijn werkkamer, de computer zoemt, er staat een kop lauw geworden koffie voor mijn neus. Alles is veilig. Barneveld is zoals gewoonlijk weer heel gewoon, de vreemde oceaan is ver te zoeken. Mijn bril is een HTC Vive Virtual Reality-bril, met lange kabels verbonden aan mijn pc, een week in huis nu. Jaren op gewacht, en na lang wikken en wegen besteld, want voor dat bedrag kun je ook leuk op vakantie. Maar waarom  zou je dat nog willen? Ik kan nu gaan wanneer ik wil, naar de meest exotische oorden, het heelal verlaten zelfs. Het blijft natuurlijk een solistisch gebeuren, hoewel je met een VR-bril virtuele ontmoetingen kunt hebben met mede-brildragers over de hele wereld in bijvoorbeeld AltSpace, een wereld waar je van alles kunt doen, van vergaderen tot taaltrainingen of gamen op exotische locaties; je kunt het zo gek niet bedenken. Wat je nodig hebt is een virtual reality-bril, een headset en een stevige computer.
De mogelijkheden met VR zijn ongekend, en de ervaring is niet met enige andere tot nu toe te vergelijken. Wandel door je toekomstige huis via de makelaardij, bezoek vast je vakantieadres, kijk mee in het ISS-ruimtestation, duik in de hersenen van een patiënt op de operatietafel, genees van spinnen-, vliegangst of hoogtevrees, maak eindeloze ritjes in spectaculaire achtbanen, kijk vanaf de bank thuis bioscoopfilms in het formaat van een enorme zaal, repareer een laptop zonder enige voorkennis of -en daar heb ik mijn bril voornamelijk voor aangeschaft- maak drie-dimensionale virtuele kunst, die je dus niet aan de muur kunt hangen, maar die je op internet kunt bekijken en waar je met behulp van een VR-bril aan alle kanten doorheen kunt wandelen, waarbij je niet gehinderd wordt door ruimte en afmetingen. In het programma Tilt Brush tover ik met mijn controllers virtuele kunstwerken, die licht geven,  wolken sterrenstof uitwerpen, die wervelen en draaien en alles doen wat in je fantasie opkomt. Updates gaan de komende tijd veel nieuwe mogelijkheden toevoegen. Kunst wordt wat het nog nooit eerder geweest is.

Een eerste versie van zo’n consumentenbril kent natuurlijk tekortkomingen; je hebt een sterke computer nodig. De scherpte is nog niet optimaal, je ziet beeldpuntjes als bij een ouderwetse televisie. Er hangt een dikke kabel van je hoofd naar de pc. Wil je met bril en al goed kunnen bewegen en het virtuele gevoel écht tot zijn recht laten komen, dan heb je toch minimaal een vrij oppervlak van 2×2 meter nodig om in rond te lopen en niet met je controller de lamp van het plafond te slaan ( of je belangstellende gade een blauw oog ). Breng huisdieren, planten en kostbare Chinese vazen in veiligheid. Alle tekortkomingen vallen echter in het niet bij de immense ervaring die de onderdompeling in de virtuele wereld met zich meebrengt. Na een paar minuten merk je er niets meer van.
Zorg ook voor een grote vriendenkring, want niets is zo leuk als het kijken naar gasten die voor het eerst zo’n bril op hun hoofd zetten en die dan in de diepzee op oud scheepswrak in elkaar duiken wanneer er een enorme walvis rakelings over hen heen zwemt.
Virtual Reality wordt dit jaar de nieuwe verslaving voor wie daar gevoelig voor is. Maar wel een heel leuke. Neem eens een shot, zou ik zeggen.
13346514_10154316815246661_1554512002697742444_n

Leven zonder internet

talkingOnlangs las ik een opmerkelijk berichtje dat 10 % van de inwoners van Nederland nog nooit van internet gebruik heeft gemaakt. Daar zit natuurlijk een flink gedeelte bejaarden bij, mensen die dus nóg stokouder zijn dan ik, en een deel baby’s en peuters, hoewel er veel hippe ouders zijn die zich de afschuwelijke gewoonte hebben eigen gemaakt om bij de geboorte van hun eerste kind ook maar gelijk een Facebook-account en een email-adres voor de kleine spruit op te zetten. Ze vergeten daarbij dat tegen de tijd dat het kind kan schrijven en lezen, email en vermoedelijk ook Facebook, hopeloos uit de mode zijn. Daar zit je dan straks als moderne puber met die antieke zooi mooi mee opgescheept.

In het berichtje stonden ook enkele overwegingen van lieden die bewust kozen om zonder internet door het leven te gaan. Eentje verloor anders het ware contact met de aarde en het wij-gevoel met de natuur, en de ander zag het als een bedreiging voor Gods schepping en het contact met de medemens.  Er is zelfs een Vereniging zonder Internet. Daar vind je dus geen website van.
Nu heb ik de grote eer al bijna veertig jaar in het onderwijs actief te zijn, om daar de heffe des volks en de bloem der natie naar ongekende hoogten te begeleiden, en ik kan daar constateren dat de moderne jongere zonder internet zou veranderen in een geestelijk en lichamelijk kwijlend wrak. Er is in de tijd dat het internet bestaat een nieuw ras geëvolueerd met als nieuw ledemaat het mobieltje, onlosmakelijk met het lichaam verbonden, waarbij uitval van mobiel bereik zoiets is als het amputeren van een been of desgewenst hoofd. U weet als ervaren ouder wel hoe uw kroost reageert bij opmerkingen over het gebruik van mobieltjes aan tafel, of bij dreigementen dit genotsvoorwerp af te pakken. Hoeveel feestelijke maaltijden en bijeenkomsten zijn er al verknald door dat eeuwige getuur op hun telefoontje of tablet of door de bliepjes die de Snapchat- of Whatsapp-berichtjes veroorzaakten? Kinderen ontwikkelen tegenwoordig ook een soort mobiel-bochel, we groeien dus langzaam weer terug naar de voorovergebogen lichaamsvorm van de Neanderthaler.
Ik denk aan de bijna twee weken zonder internet dat mijn dochters chagrijnig beneden op de bank zaten, zomaar in de woonkamer, de plek waar mensen vroeger wel eens een leuk gesprek met elkaar plachten te hebben in real life. De kreten waarmee zij opsprongen en de kamer uit stormden toen zij ineens gelijktijdig een “Nieuw-bericht-bliepje” op hun apparaat binnenkregen. Er was weer verbinding met het leven!

Wat deed u eigenlijk in de jaren dat u nog geen verbinding met de wereld via internet had, en u nog gewoon gesprekken op de bank moest voeren met uw partner; keek u toen de hele dag door tv, of las u het ene na het andere boek uit de bibliotheek ( daar leende je vroeger boeken ), maakte u een legpuzzel van de bollenvelden met strakblauwe lucht of ging u een kathedraal van luciferhoutjes in schaal 1: 2 nabouwen? Hoe vreselijk moet dit geweest zijn, zoiets als de tijd van de crisis in 1929 of de aanvallen van de Gothen, Hunnen, hordes van Djengiz Kan of de uitroeiing van de mensheid door de Zwarte Dood in de Middeleeuwen.

Een paar jaren geleden doorkruiste ik de woestijn van Wadi Rum in Jordanië. Het landschap was buitenaards, roodachtig van tint, miljoenen jaren geleden ontstaan uit een grote zee, en de surrealistische rots-structuren  gaven je het gevoel op Mars te zijn. Geen wind, ’s nachts miljoenen sterren aan de hemel en absolute stilte; zó stil dat je in je oren het bloed door je aderen hoorde ruisen. Een ander universum. En toch: verdwalen kon niet meer. Op je mobieltje zag je tot op een paar meter nauwkeurig waar je je bevond, en wanneer je een tijdje rondreed op het hotsende schip der woestijn, zag je altijd wel ergens in de verte een GSM-mast.  Nergens kun je meer verdwalen, ook al zou je dat heel romantisch willen. Je bent altijd bereikbaar, vindbaar, traceerbaar, op misschien een paar plekken in de Stille of de Atlantische Oceaan na.

Na de jaren 80 van de vorige eeuw brak dan eindelijk de nieuwe Verlichting aan, het zegenende Tijdperk van Internet. Daar passen natuurlijk geen zonderlingen zonder internet in. Er is geen plek meer voor kluizenaars en mensen die de wereld buiten willen sluiten, wat hun redenen ook mogen zijn. Je plakt ze ook gelijk een etiket op: boomknuffelaars, geitenwollen sokken-types, reli-gekkies, stel je er maar iets aparterigs bij voor. De enige plek waar je je nu nog een klein beetje kunt afzonderen is je eigen hersenpan.

Is leven zonder internet geen leven? Ondraaglijk lijden, om in overtrokken pubertermen te blijven? Zelf denk ik wel de nodige afkickverschijnselen te ervaren. Twitter opzeggen, Facebook stoppen, digitale zelfmoord, de computer ongeveer de deur uit en geheel afhankelijk zijn van stokoude media als krant, televisie en Radio Bandoeng. Nog even zoeken tussen de oude rommeldozen of daar nog ergens een gewone telefoon ligt, en of er überhaupt nog wel een aansluiting aan de wand zit waar ik dat ding in kan pluggen. Vakanties plannen via een reisbureau in een straat met echte winkels, wachten op de papieren bankafschrijvingen in de brievenbus. De grote Bos-Atlas maar weer eens uit de kast trekken en kijken welke landen er allemaal verdwenen of bijgekomen zijn. Een avond vakantie-dia’s van 30 jaar geleden er doorheen jagen. Je leven uit de steentijd terugkijken: toen je nog niet bestond uit nullen en enen. Toen je nog offline was.

Tijdmachine

Ik lig in de zon in mijn tuin, het is een zaterdagmiddag, en toch ook weer niet. Het is niet afgelopen zaterdag, het is niet mijn tuin; het is lang geleden, ik was zeventien of zo, mijn tuin is het strand, of het duin, of een tuin uit mijn jeugd.
De zon zindert op mijn huid, die ruikt zoals een huid in de zon hoort te ruiken. Hoog boven mij wat drijvend, zwevend dons, wanneer ik mijn ogen wijder open doe, gekaderd en omlijnd door rechte strepen van een vliegtuig, dat ook diverse tijdzones overschrijdt. In mijn oog kleine kronkeldraadjes als door een elektronenmicroscoop, ik draai naar links en rechts, zij deinen mee, tollen rond  en glijden opzij, maken plaats voor nieuwe. Door mijn wimpers waaiergordijnen van licht. Ik voel mij wegzakken in het verleden, onmerkbaar, met kleine schokjes door de jaren terug, naar toen alles nog open, ongewis, en verder dan ooit en ongrijpbaar in de toekomst leek.
De zee ruist in de verte, wordt een aanzwellend en weer wegstervend gemurmel. Een lauwe wind beweegt plukjes haar, als strelende vingers van mijn jeugdvriendinnetje, kleine stroomstootjes ook, die aanrakingen. Zand, eerst warm, dieper verkoelend, glijdt door mijn vingers. Zeventien, examentijd, zomertijd, eeuwigheid. Wat komt en wacht is ongewis, maar lokkend, wenkend. Tijd besef je niet, of pas te laat, als eeuwigheid geen eeuwigheid meer is, maar tien, twintig, dertig jaar misschien, voor je wegzakt in een plek waar ook geen tijd meer is.
Ik schakel tussen heden en verleden, schicht heen en weer, als de ijl zoemende zweefvlieg die mijn hoofd vluchtig verkent. Kinderen spelen in de verte, een sportvliegtuig passeert, ergens slaat een deur en klinkt een flard muziek. Schaduw van de bladeren in de boom penseelt mijn gezicht. Ik voel mijn voeten en mijn benen niet meer, gewichtloos zijn mijn armen en mijn borst. Enkel het gewicht van mijn geest draag ik nog met mij mee. Op en neer in het ruisen van die verre glinsterende zee in dat zonnige verleden.

Dit ben ik geworden sinds die tijd. Een man in een stoel in de zon in de tuin op een lome zaterdagnamiddag in mei. Vele zijn er geweest, zaterdagmiddagen, reizen in de tijd, jaar na jaar. Elke keer een stukje herinnering erbij, steeds meer bestemmingen en jaren om uit te kiezen, als bladeren in een album met foto’s die steeds fletser kleuren naarmate ze eerder genomen zijn. Zachter ook worden de omtrekken van allen in beeld, het harde licht verdwijnt, de scherpe randen vervloeien. Wat overblijft is een steeds draaiende kaleidoscoop, die af en toe te voorschijn komt, achter mijn half gesloten ogen, goudkleurig, op een warme middag in mei. wolk

Paus

pausOnlangs werd hier besloten om naar Rome te gaan. Voor iemand die al een aantal jaren in het zwaar reformatorische Barneveld woont, is dat zoiets als een reis naar de hel, want paaps en zo, maar juist dan gooi ik de kont tegen de krib en doe het toch. Het ging overigens bijna mis, want toen we ons ontspannen bij de security-balie op vliegveld Weeze meldden, wist de mevrouw ons te vertellen dat we op het verkeerde vliegveld stonden en dat we 89 kilometer verderop in Düsseldorf moesten zijn. Nu schijn ik niet de enige te zijn, die dat is overkomen, dat was een schrale troost. We scheerden – beslist door Hogerhand geleid – met 150 kilometer per uur over de snelweg met nog een half uurtje te gaan, Porsches en dikke Mercedessen inhalend.
In Düsseldorf stond een rij van ongeveer 1000 man voor de controle-poortjes. Daar ren je dus hijgend als een paars aangelopen stoompaard geheel a-sociaal aan voorbij en je wringt je helemaal vooraan richting poortje. Bij de boarding bleek overigens een vertraging van een half uur, maar de rest van de dag was wel nodig om het hartritme weer op een normaal niveau te krijgen.

Op dag 1 naar het Colosseum. Je staat er niet bij stil, maar eigenlijk bezoek je dan een kolossaal martel- en executieoord, waar volgens schattingen tussen de 300.000 en 500.000 mensen een afschuwelijke dood zijn gestorven. Voeg daarbij nog ongeveer gelijke aantallen wilde dieren uit de hele wereld en het beeld van de Romein als ultieme barbaar is wel compleet. Schone schijn, in de vorm van schitterende en indrukwekkende bouwwerken die op de boerenpummel uit het noorden in die tijd een verpletterende indruk moeten hebben gemaakt, bedriegt dus.

Een voor mij hinderlijke bijkomstigheid  is dat er in Italië vrij veel Italianen wonen – ik maak waar ook ter wereld overal ruzie met ze – maar dit keer had ik zowaar nergens last van. Je zag overigens voornamelijk toeristen uit de hele wereld, die zich bij de Trevi-fontein minutenlang met hun selfie-sticks voor het nageslacht bewaarden. Naar mensen kijken is vaak nog veel leuker dan naar mooie monumenten kijken, want je kijkt in feite in de spiegel naar jezelf.

Midden in de week dan naar het Vaticaan; de omgeving een circus van winkeltjes waar je ansichten, sneeuwbollen, t-shirts, theelepeltjes, onderbroeken en biermokken van de eerste tot en met de laatste paus kon kopen, maar ook waar je je compleet tot bisschop kon omkleden in diverse kledingzaken, met gouden en zilveren versierselen in allerlei soorten, maten en prijzen.
Het enorme plein voor de Sint Pieter, badend in de zon, stroomde langzaam vol met tienduizenden bezoekers uit werkelijk de hele wereld, die vaak uitgedost in hun nationale vlag of in speciale “We gaan de Paus bezoeken”-kleding hun aanwezigheid met gejoel en gezwaai kenbaar maakten wanneer hun naam vanaf het bordes in de eigen taal werd omgeroepen.
Voor ons bevond zich een grote groep Polen met geel-witte petjes op, die voortdurend gingen staan  en grote spandoeken ontrolden. De dag van hun leven blijkbaar. Na een half uurtje barstte feestelijke fanfare-muziek los en verwachtte ik de paus ergens hoog op een balkon als een klein wit stipje te zien verschijnen. Het gejuich van het hele plein zwol aan en zoiets doet je wonder boven wonder toch wat.
Tot mijn verbazing bleek de plaatsbekleder van Jezus Christus op aarde zich in een open auto kriskras over het hele plein te bewegen, en geregeld stil te houden om ook weer met uitzinnige fans of een baby op de foto te gaan; laagdrempeliger kon het niet. De Polen voor mij waren inmiddels op de grens van een hysterische aanval en vlogen voortdurend heen en weer naar de richting waar de heer Franciscus zich op dat moment bevond. Zou ik er wat van gezegd hebben, dan waren mij vermoedelijk ter plekke de ogen uitgekrabd.
Er zijn dus mensen die van het andere eind van de wereld, van piepkleine eilandjes in de Stille Oceaan, van de uithoeken van Zuid-Amerika tot de binnenlanden van Afrika naar Rome komen, er alles voor over hebben uitsluitend om eenmaal in hun leven de Paus te zien en waar mogelijk door hem aangeraakt te worden. Onzin, belachelijk, sprookjes? Nee, blijkbaar hebben ze er iets aan, worden ze er gelukkiger door, leven ze intenser, vinden ze troost. Je zag het in de vele kerken die Rome rijk is, en je ziet het in ( katholieke ) kerken waar ook ter wereld: in de drukte van een wereldstad knielen in een oase van stille rust mensen uit de hele wereld voor wat je kunt beschouwen als niets meer dan een beeld, en bidden daar voor verlichting van wat hun gemoed bezwaart.

Het heeft iets, ik vind het wel mooi, ook al ben ik zelf inmiddels té ver van de kudde afgedwaald om er mogelijk nog iets aan te hebben. Waar denken ze aan, wat baart hun zorgen, voordat ze weer hun weg in de wereld gaan? Ik ben daar altijd benieuwd naar, en hoe gaat het dan verder met hen wanneer ze weer terug in hun land zijn. Geloof veroorzaakt een hoop gedoe en narigheid in de wereld, maar biedt toch ook zekerheden, troost en houvast wanneer het teveel lijkt te worden.

De nabije aanwezigheid van de Paus heeft mij niet verlicht, mij geen ander mens gemaakt. Maar het lijkt me geen verkeerde kerel, vergeleken met zijn voorgangers, en blijkbaar vervult hij een belangrijke rol in deze woelige wereld. Een blik op de fantastische beschilderde plafonds in de Sixtijnse Kapel die middag, natuurlijk stiekem gefilmd en gefotografeerd omdat dat niet mocht, leert dat je als mens, ook als je Michelangelo heet, altijd geïnspireerd kunt worden tot fantastische daden wanneer je maar een zingeving in je bestaan hebt, of dat nou de Paus, religie in het algemeen of gewoon vertrouwen in jezelf is. Dat was toen zo, en dat is nu nog steeds. Stug volhouden dus maar.

Dag Aapjes-automaat

aapjesautomaatDit wordt een ouwe lullen-stukje, dus jeugdige lezertjes kunnen nú nog afhaken.

Ik kom er al ongeveer sinds mensenheugenis niet meer, en de laatste jaren dat ik er kwam vond ik V&D een redelijk suffe zaak met een suffige uitstraling, maar aan het personeel heeft het niet gelegen. Vandaag is V&D dan overleden.

Op internet ontstaan bij het heengaan van geliefden meestal in no-time oproepen tot stille tochten, noemen we ons in collectief rouwbeklag #JeSuisZus of #Je SuisZo, maar #JeSuisV&D zal er denk ik niet komen. Met een bedrijf, daar heb je niet zo snel wat mee. Mogelijk zal ik bij het verdwijnen van Cool Cat overigens wél juichend door de straten dansen want ik vind het daar altijd een tering-herrie ( die je zelfs in ruim verderop gelegen winkels nog hoort bonken ) met ongeïnteresseerd kauwgumkauwend en op mobieltjes starend personeel. Ik ben dan ook niet de doelgroep van een dergelijke club. Nee, ik ben van de V&D-tijd, en dan bedoel ik vooral de tijd als kind.

In mijn jeugd, in de steentijd, waren er volgens mijn moeder eigenlijk maar twee winkels die er toe deden: C&A en V&D. Alleen dáár mocht ik kleren kopen, want in alle andere winkels kocht je “vodden voor nozems!”
Vooral C&A, daar moest ik het van hebben, V&D was nét iets duurder. De kledingkoop-expedities zijn mij eeuwig bijgebleven. Ik was een dwarse 12-jarige, en wilde dus óók nozem-kleding, en ja, die had je bij C&A niet. Letterlijk tandenknersend sjouwde mijn moeder van rek naar rek vol monsterlijke terlenka broeken, mij ongeveer achter zich aanslepend, want ik vertikte het ook maar iéts leuk te vinden. Was er dan eindelijk iets gevonden, een aubergine kleurige “sportieve en nette” broek, dan ging mijn moeder tot mijn grote schaamte ook nog tegen de verkoper zeggen dat ze het toch eigenlijk wel heel erg duur vond, en of de verkoper dat ook niet vond. Ik moet haar met mijn grillig consumentengedrag járen van haar leven gekost hebben.

Nee, dan V&D, daar kwam ik dan als heel klein kind. Op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en de Grote Houtstraat ( “Koop ik!!”) rees daar kolossaal het reuzenwarenhuis boven mij uit, met op de top een torentje, liften met glanzend bruin hout betimmerd, marmeren trappen met prachtig glas in lood, waar soms een gaatje in zat waardoor je een blik op de Botermarkt diep beneden je kon werpen.
De roltrappen, wonder van techniek, die je in de hemel leken te brengen, met griezelige vergezichten recht omlaag over de rand, hoger en hoger. Die hemel bestond vaak uit een automaat, ik meen boven om de hoek bij het restaurant, waar ik dan een dubbeltje in mocht gooien om mij vervolgens te vergapen aan hysterisch bewegende aapjes die op hun muziekinstrumenten een minuut lang een rumba van het orkest van Edmundo Ross ten gehore brachten. Tegen het einde maakte een toenemende treurnis zich van de aapjes meester, en verstarden zij in groteske houdingen, tot het volgende dubbeltje.  Een wonder was het. Kom daar tegenwoordig eens om. Woedende ouders zouden hun beklag uitbrengen over het ontbreken van enige interactiviteit en het racistisch uiterlijk van de aapjes.
Over racisme gesproken: rond Sinterklaas vergaapte je je buiten al aan de schitterende etalages, waar van alles bewoog, waar je één groot speelgoedpaleis binnen stapte en waar roetzwarte Pieten met enorme rode lippen en ringen in hun oren aan touwen omhoog en omlaag zweefden.  Helemaal boven at ik dan met mijn moeder wel eens een gebakje bij een glaasje chocomel; dat werd nog bezorgd door een keurige heer of dame in ober- of dienster-outfit, terwijl je ademloos over de stad naar de Bavo staarde. IJsjes in een zware, zilverkleurige en door het vele gebruik dof geworden coupe.
Later, in de zomer, met je eerste jeugdliefde rondstruinen op de schoolafdeling, de nieuwe Rijam-agenda scoren, duur, maar een onmisbaar status-attribuut voor een scholier uit de tijd dat we nog nooit van iPads en mobieltjes gehoord hadden. We staarden eindeloos in onze volgeplakte en volgetekende agenda, wie had hem het meest toegetakeld. Het WhatsAppen anno 1970 bestond uit boodschappen en teksten in elkaars agenda kalken, zo veel en zo vol mogelijk.

Als ik straks kijk naar het stille, grote en lang niet meer zo indrukwekkende gebouw van V&D , dan kijk ik naar een stukje verstilde jeugd, dan kijk ik naar een tijdmachine. Kon ik nog maar even een dubbeltje in de automaat gooien, nog één keer met mijn jeugdlief hand in hand langs de bakken met 45 toeren-singeltjes slenteren, nog één keer met mijn moeder kind zijn, met een rietje en een glaasje chocomel aan het tafeltje bij het raam.

Het is voorbij. We doen geen stille tocht voor een warenhuis. Geen stille tocht voor al die duizenden werknemers, die tot het laatste toe gehoopt hadden. We zouden wél eens kunnen overwegen op enig moment een stille tocht te houden voor het heengaan van een stukje menselijkheid in het algemeen, in een steeds harder wordende tijd waarin bijvoorbeeld in dit geval een multimiljonair enkel nog denkt: hoe kan ik er zoveel mogelijk trouwe medewerkers uitknikkeren en voor een dubbeltje de aapjes-automaat zo lang mogelijk op gang houden. Maar die dubbeltjes bestaan niet meer, de aapjes zijn gestopt met spelen.

[youtube]https://www.youtube.com/watch?v=91Jd57PdbAc[/youtube]