
Soms krijg je op oudere leeftijd een bevlieging ( u kent dat ) en dan wil je weer eens iets wilds doen. In mijn geval had dat een salsa-cursus tot gevolg. Nu ben ik niet zo’n zwoel Zuidamerikaans typje wat met begerige blik zijn overhemd openrukt, met wild rondvliegende knoopjes en overvloedig borsthaar tonend. Ook ben ik niet zo van het macho op een stukje willoos vrouwvlees afstappen en dat vervolgens wat ritmisch heen en weer smijten, maar in de praktijk bleek een en ander toch wat anders uit te pakken, en zo komt het dat wij wekelijks naar Amersfoort afreizen om ons daar op gepaste muziek in het zweet te werken en zowaar veel plezier te bleven aan de warme klanken en passen. Had ik zoiets maar dertig jaar eerder gedaan, maar gelukkig is het publiek uiterst gemêleerd en heb ik op een van de salsa-feesten die wij nu ook geregeld bezoeken zelfs al een 86-jarige mogen aanschouwen, die nauwelijks meer kon lopen maar nog wél heel aardig salsa-passen kon plegen met iemand die zijn kleindochter had kunnen zijn. Kortom: een uiterst ontspannen en on-opgefokte sfeer, zoals je die op feesten nog maar zelden tegenkomt.
Afgelopen week stapten wij dus welgemoed ons danszaaltje binnen, in Café De Observant in Amersfoort. een van die etablissementen die gelukkig nog ruimte geven aan kunst, zowel op de dansvloer als aan de wand. Tot nu toe waren daar de wanden gesierd met een serie fascinerende portretten. Daar was nu verandering in gekomen. Wij werden aangestaard door nazi’s van diverse pluimage, Oostfrontsoldaten, een Sturmbahnführer, geweerlopen, enkele Hitlers en een naakte Eva Braun, en tussen dat alles was ook een origineel lijkend ingelijst schrijven van de Führer zelf te bewonderen. Een uitleg – al was het maar op een A4-tje bij de deur – was nergens te bespeuren, en dit alles riep bij mij uiterst unheimische gevoelens op, om maar even in de sfeer te blijven. Salsa dansen tussen de Nazi’s, daar wordt een mens niet vrolijk van.
Nu had ik diezelfde ochtend een aangrijpende documentaire gehoord over Loods 24 , de plek waar in de oorlog 686 Joodse kinderen werden afgevoerd om nooit meer terug te keren. Afgevoerd door lieden zoals die op die schilderijen te zien waren. Een tentoonstellingsplek voor de beulen tegenover een monument voor die 686 kinderen.
Zoiets blijft knagen, bij mij althans, en op Twitter uitte ik daarover mijn ongenoegen. Dat werd natuurlijk opgepikt door kunstenaar Nelle Boer, de maker van de schilderijen, die direct – uiterst correct trouwens – reageerde. Nu is Twitter geen ideale plek voor diepgaande discussies, dus ik hoop op een vervolg, bijvoorbeeld onder dit blog of eens in real life. Zijn opvatting over kunst is trouwens een interessante, en naar ik meen hoogst verfrissende: het tot leven wekken van een fictief persoon of een fictieve zaak, op zo’n manier dat de kijker daardoor in verwarring wordt gebracht en de grens tussen waarheid en leugen vervaagt. In mijn geval is dat gelukt. Verwarring en boosheid hadden zich van mij meester gemaakt. Wie op de link bij Jelle klikt, leest ook zijn uitleg bij de tentoonstelling.
Kunst moet altijd prikkelen. Zonder kunstenaars zou deze wereld onvoorstelbaar saai en dor zijn, en zou het geestelijk leven functioneren op het niveau van een plant. Kunst is onontbeerlijk voedsel voor de geest, en moet uitdagen, tot nadenken stemmen. Kunst moet ook een boodschap uitdragen, maar kunst moet ook stelling nemen, en dat is in dit geval niet gebeurd. Mijn bezwaar wat ik tegen Nelle op Twitter heb geuit, was het kritiekloos tentoonstellen van iets wat ieder weldenkend mens kan associëren met ongeveer de wortel van alle kwaad. Nelle’s repliek was: “Ik geef geen kritiek, want dat is niet mijn taak in deze, en ik heb de oorlog immers ook niet meegemaakt. Ik breng trouwens ook geen lof”.
Ik vind: dergelijke voorstellingen kun je niet onberoerd tentoonstellen. Je bent ervóór, en dan schaar je je in de rijen van de Neo-Nazi’s die ik ooit eens bij Berchtesgaden gehuld een Duitse oorlogsvlag, zich haastig op de foto zag laten vastleggen bij de ruïnes van Hitlers Berghof. Óf je bent er tegen, en dan schaar je je bij diegenen die opkomen tegen onrecht in de samenleving, tegen onderdrukking van minderheden, tegen alles waar de op de schilderijen afgebeelde personen voor stonden.
Een tentoonstelling, oké, Oostfrontsoldaten op het doek, vooruit, en een scheel kijkende Hitler met een lelijke halfnaakte Eva Braun, allemaal goed. Maar niet zó maar, plompverloren zonder uitleg in een willekeurig zaaltje, ter gelegenheid van niks eigenlijk. In een oorlogsmuseum was de tentoonstelling beter op zijn plaats geweest, en daardoor ook in een context.
Ik weet niet of Nelle ooit in Auschwitz is geweest, of in Majdanek, of in het vlakbij gelegen Kamp Amersfoort, waar de Nazi’s ook gruwelijk hebben huisgehouden. Ik wel, en een meer desolate plek op aarde dan die ene overgebleven gaskamer in Auschwitz kan ik me niet herinneren. Wanneer je daar in die donkere, gruwelijke ruimte staat, op een van de schaarse momenten dat er even geen toeristen zijn, in dat grauwgele licht, half onder de grond, word je door een onvoorstelbare wanhoop overvallen, wanhoop over wat mensen elkaar aan kunnen doen.
Na een bezoek aan het vernietigingskamp Majdanek, in oost-Polen, maakte ik onderstaand schilderij:

Je kúnt, wanneer het om dé oorlog gaat, wanneer het om een oorlog gaat, als kunstenaar niet kritiekloos, zeggingsloos iets uit die oorlog verbeelden. Je kunt niet aan de zijlijn blijven staan en zeggen: ik maakte daar geen deel van uit. Kunstenaars dienen stelling te nemen, dienen te uiten. Ik hoop op een reactie van Nelle hieronder, en volgende keer dans ik graag tussen een nieuwe tentoonstelling, dan gevuld met Zuid-Amerikaanse macho-types met open overhemden en dunne potloodsnorretjes, met bijbehorend willig vrouwvlees. Ook die kun je door een fictief personage tot leven wekken, en dat roept wat minder weerzin op.