Ouder worden en borsten in de herfst

Gisteren, 24 oktober, was ik dus jarig. Weer een jaar ouder in de herfst, veel treuriger kan het allemaal niet. Ouder worden in de lente, dat is pas wat.
Als kind was ik al weken van te voren zenuwachtig, en op het moment suprème moest ik de avond van te voren vaak een pilletje om nog een klein beetje te kunnen slapen, totdat ik vanaf vijf uur ’s ochtends al begon te roepen van “Mag ik al komen?”…. je zal als ouder zo’n kind hebben.
De verjaardag zelf verliep meestal als een zachte droom, als je daar nu aan terug denkt, even afgezien van de momenten waarop ik in de voorkamer lag te kotsen van de zenuwen terwijl in de achterkamer mijn vriendjes mijn partijtje vierden.

Ik kreeg dan arretjecake, en dat krijg ik nu nog, één ker per jaar wordt er een compleet pak Diamantvet ( sommige produkten bestaan al honderden jaren ) gesmolten, daar gaat dan een rauw ei, een hoop cacao, een pak biscuitjes en een berg suiker in, en dan alles in de koelkast om hard te worden.

Het was voor mij een gruwel als op mijn verjaardag ook andere kinderen een stukje arretjecake vroegen, ik wilde alles hebben, ik was een naar jongetje wel.
Dit keer waren er geen vriendjes, want we eten nu corona-arretje-cake. Niemand mag mee-eten, ook al zou ik het kwistig in de rondte strooien. Twee personen op een dag geloof ik, ik weet het ook allemaal niet meer. Weer was ik een beetje misselijk, ik at vier stukjes en een Rennie. door die Rennie kon ik het vierde stukje dus ook vrij moeiteloos naar binnen werken, waarbij ik dacht aan de scene van het chocolade-taart etende dikke jongetje uit Mathilda, terwijl de Bulstronk oplettend toekeek, dreigend met haar zweepje.

Ouder worden in de herfst, in corona-tijd; wat nog ontbreekt is diep treurige melodramatische muziek, terwijl ik de dag na mijn verjaardag op een doodstille morgen – de wintertijd is heel toepasselijk ingegaan- met de hond door de verlaten straten van Barneveld, het omgekeerde Sodom en Gomorra van de Veluwe, loop, onder druipende bomen, een lage grijze lucht, langs de zwaar Reformatorische Adullam-kerk, die door mij en veel andere ongelovige honden hier steevast Abdullah-kerk wordt genoemd.
Het gebouw torent dreigend boven de horizon, krassende kraaien op het dak. Het einde lijkt nabij.
Ik loop ook langs een reformatorisch verzorgingstehuis, wat uitziet op de kerk en in de verte de reformatorische scholengemeenschap. Barneveld moet voor de zwaar gelovigen onder ons een soort omgekeerde Efteling zijn, alles wat werelds vermaak ontbeert is hier bijeen gebracht, en daar loop ik, nét jarig geweest, met mijn hond door de regen langs. Mijn bestaan hier zie ik, als rasechte Haarlemmer, dan ook als ontwikkelingshulp in de barbarij.

Alweer een jaar erbij. Zevenenzestig, dat is best wel naar oud eigenlijk. Als twintiger zei je tegen elkaar van goh, die is al twee-endertig , oud zeg!
In de lente van je leven denk je nog niet aan de herfst, laat staan de winter. De zomer moet nog komen. Nu begint het wel een beetje te dringen. Vanaf januari was ik wat eerder gestopt met werken, grootse plannen, weer de wereld over reizen, de Trans-Siberische spoorlijn, naar Tokyo, de vrijheid lonkt. Dat gevoel heeft twee maandjes geduurd, en nu lijkt het wel of we de herfst en de zomer hebben overgeslagen en we regelrecht weer in de winter zijn beland, smachtend naar een nieuwe lente waarin alles voorbij moet zijn. Een verloren jaar van de resterende hoeveelheid jaren die steeds kleiner wordt. Ja, ik ben geen twintig meer, ik heb geen lichaam meer als een jonge god, een klachtje hier, een kwaaltje daar, de tijd tikt door en sommige dingen kunnen over een aantal jaren fysiek misschien écht niet meer. Er komt een beetje haast bij het onthaasten van het ouder worden.

Op Twitter, waar iedereen zich net zo jong kan voordoen als hij of zij wil, want het valt toch niet te controleren wie er achter een bepaald profiel schuilt, woedde enige weken geleden de tietengate. Een vrouw op zekere leeftijd ( ik wou dat ik nog zo oud was ) postte een foto van haar voorgevel, een mooie artistieke foto trouwens, geen tepel te zien ook, want dat schijnt werkelijk de druppel te zijn die alle nieuwe-preutsheid-emmers doet overlopen, en dat resulteerde in enorme discussies waarbij ook de teneur langs kwam dat iedereen zich op bepaalde leeftijd moest gedragen, niet moest hengelen naar aandacht, sneu , uitgezakte meuk want oud en lelijk en ga zo maar door.
Nu hebben borsten door de eeuwen heen meer onheil aangericht dan kernbommen, dus het zijn wel machtige wapens om in de strijd te gooien en hele legers mannen trokken dus enthousiast ten strijde, altijd maar weer op zoek naar de oerzee, zoals het echte mannen betaamt.
Voor een vrouw lijkt het me eigenlijk erger om oud te worden dan voor een man; je mág blijkbaar niet oud worden, je wordt toch altijd een beetje gezien als het symbool van schoonheid, denk ik dan seksistisch, en het moet toch niet leuk zijn als alles enorm gaat rimpelen, uitzakken, lubberen en verkleuren in de herfst van je leven.

Maar herfstbladeren zijn juist de mooiste bladeren, vind ik eigenlijk. Als ouder wordende mannen een enorme beuk met kronkelende takken en een gegroefde en gekerfde bast zijn, dan vormen vrouwen het bladerdek wat zich elke lente weer vernieuwt.

Zo loop ik dus vandaag met mijn hond, op deze stille, druilerige en afwachtende zondagmorgen, de wintertijd begonnen, met mijn voeten door de gevallen bladeren, en ik weet dat het ook wel weer lente wordt. Weer een jaar verder straks. We zien wel.

Feestje

We waren op een feestje; een zaaltje in een chique etablissement was afgehuurd voor een koffietafel ter ere van een jarige. Het feestvarken was 90 jaar geworden, een leeftijd om even bij stil te staan. Daar arriveerde hij, dik gekleed in jas, das en baret, wankelend en zwaar leunend op rollator en stokken, aan twee kanten ondersteund door naaste familie. Hij had er nogal tegenop gezien, toen we hem van de week belden. Gekweld door pijn in botten en rug, gekweld door blaasproblemen, gekweld door beverigheid, kortademigheid, gekweld door het leven, want in de oorlog was het een verzetsheld geweest, en die oorlog droeg hij verder al die jaren als een extra last met zich mee.

Hij was de vriend van mijn moeder geweest, toen zij nog leefde. Samen op de gang van de flat, temidden van andere strompelende en beverige bejaarden hadden zij elkaar gevonden in hun gezamenlijke interesses: de oorlog, een hartgrondige afkeer van het koningshuis en van ieder die het land sinds de bevrijding aan niksnutten verkwanseld had. Duitsers waren nog moffen, Prins Bernhard en Prins Claus natuurlijk ook, Aantjes was een moffenvriend en Van Agt was roomser dan de Paus. Verbittering loert dan om de hoek.
Zo becommentarieerden zij in hun laatste jaren samen de wereld en de politiek, bespraken zij het nieuws en spelden zij de Trouw van voor naar achter en van achteren naar voren, met op zaterdag ter afwisseling en voor het linkse de Volkskrant. “Wil jij nog een kopje Nescafé?”, “Heb jij die puzzel al opgelost?”, “Zet je je pet wel op als je straks naar buiten gaat?”, “Wat zucht je, voel je je wel goed?”; de conversatie bij het tikken van de klok en het loeien van de tv, die door toenemende doofheid steeds harder aan moest staan.

Beiden gebogen over hun kranten en hun boeken, lezend met bevende handen en turend door een loep, en wachtend op de zuster van de thuiszorg of de meneer met de maaltijd van Tafeltje Dekje.  Toch nog met z’n tweeën, in dommelige stiltes mijmerend over vroeger en zich afvragend hoe die tijd toch zo enorm snel voorbij kon gaan. Wroeging over wat je mogelijk allemaal verkeerd had gedaan in de opvoeding van je kinderen. Wroeging over wat je je partner, die nu hopelijk in de hemel of in iets daarboven was, misschien had aangedaan of voorgelogen. Oud worden, elke dag een stukje minder lucht en zicht, en elke dag een stukje minder wereld om je heen. Een kring van vrienden die steeds kleiner werd. “Het heeft de Heere behaasgt tot Zich te nemen…”  gunst, die óók al, ik had hem laatst nog aan de telefoon, maar hij hoorde mij zo slecht en ik beefde zo dat ik telkens de verbinding verbrak.

En dan zelf alleen. Mijn moeder dood. Geen kopjes koffie meer, enkel nog die zuster voor nieuw verband, en misschien één keer in de week of maand een kind. De overbuurman  brengt nog wel de krant, maar die man is twintig jaar jonger, die heeft de oorlog niet meegemaakt… Alleen nog met de oorlog, met herinneringen, en wachten, ja waarop. Om negen uur wordt je in bed geholpen, en dan begint zo’n lange nacht, de worsteling van het ’s nachts naar het toilet moeten, de onmacht als je valt en je de volgende morgen pas gevonden wordt. Je wilt je kinderen niet bellen. De pijn die al je botten kwelt, de adem die die zich gierend door je dichtgeknepen longen perst.

Een mens zit wonderlijk in elkaar. We kunnen ons van alles voorstellen, maar eigenlijk niet hoe het is om oud te zijn. Oud worden is te doen, maar oud zijn een hele opgave. Er naar toe vliegt de tijd, en is het eenmaal zover, dan lijkt hij wel te kruipen. Je komt tot stilstand in een wereld die steeds razender om je heen tolt, in een steeds hoger en ongrijpbaarder tempo.

De jarige zit nu moeilijk in zijn stoel, leunend op z’n stok, temidden van het feestgedruis. “Gaat het een beetje?”…. “Ach, ik ken ze niet allemaal meer”.. De gesprekken glijden langs hem heen, hij zit daar aan het einde van de tafel, dicht bij het toilet. Een heel klein hapje van dit, een heel klein brokje van dat, een slokje slappe thee. Niemand die met hem over de oorlog praat.

Dan is het feest voorbij. Men neemt afscheid van elkaar, zwaait nog even, dag opa, en dan zit hij daar even een moment helemaal alleen, iedereen is weg, men haalt de auto voor hem. Hij probeert op te staan, maar nee, dat gaat niet. De rollator is niet bij de hand, en ik haast mij zijn kant uit. Het gaat allemaal nèt goed. En nu is iedereen weer thuis. Gezellig, bij het gezin, met man en kind, vriend, een hapje en een drankje bij de buis. Een drukke week voor de boeg. Veel afspraken, de agenda puilt uit, we zouden willen dat de dag twee keer zoveel uren telde.

Ook hij is weer thuis, daar op zijn flat. De zuster heeft hem denk ik net in bed geholpen. “Hebt u een leuke dag gehad, meneer?”.  “Jawel meisje, tot morgen..”. Daar ligt hij nu, nachtlampje aan, alleen. Negentig. En als hij straks even onrustig slaapt, dan is daar weer die oorlog. En toch, er is één voordeel aan: in de twintig is hij daar. Nog zeventig jaar te gaan.

Verzet is zinloos

waalsdorp1

Afgelopen week een haast terloopse mededeling in het NOS-journaal: “Het verzet wordt opgeheven”. Voor wie denkt dat ieder nu moedeloos het hoofd in de schoot legt en de crisis maar verder over zich heen laat komen, even een toelichting. Met het verzet wordt hier de Nationale Federatieve Raad van het Voormalig Verzet Nederland bedoeld, ofwel de verzetsstrijders uit de Tweede Wereldoorlog. Volgend jaar juni is het afgelopen. Geen verzet meer, bij gebrek aan nog levende leden, bij gebrek aan moffen.  De vereniging telt op het moment van schrijven nog zo’n vierhonderd leden, morgen zijn het er vermoedelijk al weer minder, dus haast is geboden. Wie zijn die nog levende verzetsstrijders? 

Ik ken er eentje, een echte. Toen mijn moeder nog leefde was dit zijn dagelijkse portie resterende spanning: een kopje koffie bij de buurvrouw, en nog een kopje en nog een kopje. Om twaalf uur terug naar de eigen flat, want dan kwam de maaltijdservice met een lauwe, voorgeprakte hap. Om half negen ’s avonds de thuiszorg, om te helpen bij het uitkleden. Eens in de paar weken een snel en vluchtig bezoek van één van de kinderen, uitgezworven over het land en daarbuiten.  Eén keer per jaar de Dodenherdenking, eerst nog bij de diverse bijeenkomsten her en der in het land, later vanuit de stoel voor de buis op de Waalsdorpervlakte.
Een enorme boekenkast vol boeken: “Het boek der Kampen”, “Herinneringen uit Westerbork”, “De Bezetting”, “De dag waarop mijn vader huilde”, noem maar op. Tijdschriften van oud-verzetsstrijders, met daarin herinneringen, aanbiedingen voor ledenreizen naar Auschwitz en Sobibor, oproepjes “Ik ben op zoek naar Jan xxxx, hij was samen met mij geïnterneerd in Rheine, in de periode van….”
Foto’s aan de muur van een B-17 of een Liberator, een ingelijste oorkonde, herinneringsvaantjes.

Nog steeds in oorlog eigenlijk. ’s Nachts bij vlagen weer die spanning, wanneer je in je halfslaap stemmen op de gang hoort. Op de televisie, het enige venster naar de buitenwereld, wezenloze programma’s waarin lallende jongeren hun ding doen, waar men zich volvreet onder leiding van een sterren-kok, waar je met een onbenullig antwoord op een voorgekauwde vraag honderduizenden kunt verdienen. “Wij onderbreken deze show nu even 10 minuten voor de Dodenherdenking!”

Die oorlog gaat nooit weg. We komen nog wel eens bij hem op visite; wanneer je de parkeerplaats oprijdt zie je hem al staan daar voor het raam, leunend op zijn rollator. Even een verzetje in de gevangenis van zijn eenzaamheid en ouderdom, van zijn lichaam wat niet meer wil. Binnen vijf minuten komt het gesprek onafwendbaar weer op de oorlog, op de piloten die hij heeft gered, op de onderduikers in zijn huis, op de spanning en de vrees, op die maat van hem, die drie dagen vóór de bevrijding tòch nog gefusilleerd werd, op de slappe houding van de regering, op de manier waarop nazi-misdadigers de dans ontsprongen. Het klinkt heel dubbel, maar misschien was dit wel de tijd van zijn leven, in dit geval eentje die je koestert en haat.

Je knikt en je luistert en je hebt met hem te doen.  Je schenkt hem nog een kopje koffie in, wat hij schuddend en nèt niet morsend aan zijn mond brengt. En dan ga je weer. Als je omkijkt, staat hij daar voor het raam. Hij zwaait beverig. Blijft kijken tot je weg rijdt. Nog steeds oorlog, elke dag weer, daar, in zijn cel, totdat het verzet wordt opgeheven.

Gezellig: Dia’s met een terminaal hapje en drankje

Ik was op bezoek bij mijn moeder, die haar laatste momenten moet doorbrengen in een verpleegtehuis in Apeldoorn. Wie daar door de gangen loopt laveert tussen een gevarieerd aanbod van lichamelijke hulpmiddelen door. Rollators natuurlijk, verder po-stoelen, brancards, apparaten waaraan allemaal banden en kussens hangen, toestellen waarmee men in bad kan afzinken, en natuurlijk staan ook overal karretjes met schalen, steken, spuugbakjes, emmers, doosjes met medicijnen en allerlei onaangeroerde etenswaren, meestal in pap-vorm.

De kamerdeuren staan open, en daar ontwaar je dan menselijke gedaanten, die uitgemergeld op bedden liggen, met ingevallen mond starend naar het plafond; een enkeling heeft bezoek. Velen -want je loopt er vaker-  lijken nooit iemand aan het bed te hebben. En weer een dag later lijken sommigen sinds de vorige keer niet bewogen te hebben of is zo’n bed dan leeg.
In de recreatiezaal weerklinkt onderdrukt gemompel en gemummel, en het gerammel van lepeltjes in kopjes die enorm bevend naar de mond worden gebracht. Men hangt daar in groteske houdingen in de stoel of rolstoel, als woordeloze lappenpoppen die een trage moderne dans uitvoeren op een bizar theaterpodium. Oud worden, en dan je waardigheid behouden of moeten verliezen, beide vormen een kunst die heel veel vraagt.

Mijn moeder wees mij op een brief die in de lade van haar kastje lag. Die had zij gekregen van de activiteitenbegeleider van het tehuis.  Wie dagelijks activiteiten voor stervenden moet begeleiden, dient wel te beschikken over een creatieve geest. Wel, dat was hier duidelijk het geval. In samenwerking met uitvaartverzorger Monuta werden alle patiënten hartelijk uitgenodigd eens na te denken over de dood, en over welke mogelijkheden er wel niet waren om op een unieke manier de pijp uit te gaan.
Alle vragen zouden beantwoord worden op een speciale avond op 27 maart over “Gaan zoals je bent”. Nog even volhouden dus, nog even rekken. Een gastspreker zal op de bewuste avond aan een ongetwijfeld enthousiast publiek dia’s vertonen – van zijn laatste reis wellicht –  en vertellen over allerlei ontwikkelingen in de uitvaartzorg.
Ook de eigen inbreng in de vormgeving komt daarbij aan bod.  Na afloop van de avond kan iedereen nog even napraten “onder het genot van een hapje en een drankje”, ja, het staat er echt.
Ik zie zo’n avond al voor me: alle kamers leeggehaald, de zaal moet vol tenslotte, vooraan de lammen, blinden, doven en zij die nog slechts als plant liggen te vegeteren, zodat ook zij toch maar niets van het intrigerende schouwspel zullen missen. Op de tweede rij alle rolstoelen – al dan niet met ingebouwde po – en op de derde rij de wat gezonderen van lichaam en geest, die nog zelfstandig om een plekje in de uitpuilende zaal hebben kunnen vechten. Her en der torenen staketsels waaraan een infuus hangt.
Het geluidsvolume op tien, de presentator krijsend in de microfoon, laat de dia’s tot mij komen. Meneer, u daar in die rolstoel op de tweede rij, wel even bij blijven hè? Wilt u een kist van gewoon fineer of ons De Luxe model? Zal ik de dia nog een keertje laten zien? O, u bent blind, pardon.
De hapjes en drankjes gaan er ook nog in na afloop ja, al dan niet via de sondevoeding. Doe mij nog een scheutje pinda’s in de slang graag. En nu allemaal rap naar de kamer, want het is de hoogste tijd voor de nachtelijke dosis morfine. Vergeet u niet even dit contract te tekenen, ik hou uw hand wel vast als het wat moeilijk gaat.

Ik zal niet verder gaan, want ik word steeds kwader….
Verpleegtehuis, wat is dit hier? Voor mij geen Monuta meer, en voor mijn moeder ook niet als er nog aan te ontsnappen valt.

Spoedeisende hulp

Afgelopen avond was ik op de spoedeisende hulp in het ziekenhuis. Niet voor mezelf, maar om mijn moeder ( 89 ) op te halen. ’s Middags was zij daar opgenomen wegens uitdrogingsverschijnselen en ondervoeding. In deze tijd, in deze welvaartsmaatschappij, in deze zorgzame samenleving. Waar je een kapitaal betaalt voor je ziektenkostenverzekering, inclusief kraamzorg op je negenentachtigste. In deze tijd waarin ouderen hinderlijk aanwezig lijken te zijn.
Rond het avondeten ging de telefoon. Of ik haar maar weer even op wilde halen, en liefst een beetje snel ook want het was open dag, er waren wachtende patiënten en er was eigenlijk niks aan de hand, meende de co-assistent. Gewoon flink eten voortaan. Maar ja, als alle eten tegen staat, als je een zwakke maag hebt, als je last hebt van je hart en elke hap vermoeiend is, als je op je eentje bent, nou, eet dan maar eens flink. Niet fijn, als je het idee hebt dat je de maatschappij tot last bent, dat je te lang lijkt te leven met al je kwalen.

Maar goed, wij reisden spoorslags af naar Apeldoorn, over van zwijnen vergeven snelwegen, op naar de open dag daar in het hospitaal, dat zich van zijn meest voordeligste kant presenteerde aan het overvloedig toegestroomde publiek.
“Die kant op, meneer”. Langs kraampjes en stalletjes, door een enorm tochtige hal die blijkbaar tot doel had de afdeling longziekten eens flink van patienten te bedienen. Bij de receptie van de spoedeisende hulp arriveerden net voor mij een meisje van een jaar of zestien, zwaar opgemaakte ogen, wankelend op haar benen, met naar ik eerst dacht haar moeder.
“Ik ben niet zo lekker”, klonk het tegen de zuster achter de balie. De moeder hield zich afzijdig, zei geen boe of ba, ergerde zich zichtbaar, deed geen poging tot toenadering tot het kind.
“Wat is er gebeurd dan?”vroeg de zuster.
“Ik heb teveel paracetamol geslikt”.
“Hoeveel dan?”
“Ik denk een stuk of dertig, ik weet niet meer, en nog een aantal ibuprofen”.
Zestien jaar, en dan een zelfmoordpoging, op de open dag nog wel. Terwijl ik mijn oude moeder van negenentachtig kwam halen, die eigenlijk uitgeleefd was. Zij was zestien…..het kon mijn dochter zijn. Ik stond erbij en ik keek er naar, had een arm om haar heen willen slaan, met haar praten over waarom en hoe nu verder. Haar moeder -het kon ook een begeleidster uit een gesloten inrichting geweest zijn, vermoed ik nu  – gaf geen sjoege en bestudeerde haar mobieltje. Ik had haar kunnen slaan. Het meisje hing als een hoopje ellende tegen de muur nu. De zuster verdween en bleef erg lang weg, vond ik. Al die tijd wisselden de twee naast mij geen woord.
Nu mocht ik doorlopen. Mijn moeder lag als een heel klein hoopje in een groot wit bed. Waar is je waardigheid op zo’n moment.
“Hier is uw zoon, mevrouw. Hij neemt u weer mee”. Voor het eerst na uren kreeg zij een slokje water. Lopen ging niet.
“U mag de rolstoel wel even lenen, tot aan de voordeur, en hier is een plaid, maar die willen we wel dit weekend terug.”
Stel je voor dat je geen familie hebt, niet iemand die je met een auto komt halen. Daar ben je dan, alleen in je nachtgoed. Wegwezen graag, je bezet een bed en je bent beter, zegt de dokter. Zie maar hoe je thuis komt.
Onderweg naar de uitgang kwam ik langs de kamer waar het meisje naar binnen was gebracht. Men liep daar fluitend in- en uit met grote slangen en een schaal. Wat een narigheid. Wat een triestheid. Zestien.

O ja, mijn moeder is weer een beetje op de been nu. Maar…. hoe zou het nu met dat meisje zijn?

Gezellie naar de 50+ beurs…..

Mijn aftakelende geest overwoog om dit weekend eens een bezoekje te brengen – uit pure verveling en nieuwsgierigheid natuurlijk – aan de Vijftig Plus-beurs in Utrecht. Ik geloof tenminste dat het in Utrecht is. Maar het kan ook wel volgend weekend zijn, of misschien is het al weer achter de rug, ik weet het niet meer.
Een wervend en enerverend gebeuren, want een een eerste blik op de website toont ons een grijzende en grijzende oudere heer, die zich, gezeten achterop een hippe scooter, wellustig lijkt te vergrijpen aan het kruis van een wat jongere dame die het voertuigje bestuurt. Zoiets leidt tot ernstige ongelukken, lijkt mij. Terwijl de argeloze toeschouwer dit beeld nog amechtig probeert te verwerken schakelt de site automatisch over naar drie beschaafde heren in rokkostuum, die blijkbaar over een krachtige bariton beschikken. Kijk, dat van die sexuele uitspatting op die scooter was zeker een vergissing; zoiets doet men niet meer op mijn leeftijd. Om Wim de Bie uit de Cliché-mannetjes te citeren: “Ach… ’t is allemaal zo’n gedoe voor een beetje jeuk aan je snikkel…”

Ga ik naar een andere site over de 50+ -beurs, dan kom ik weer met beide benen op de grond: de site van het Nationaal Fonds Ouderenhulp pakt uit met een gezellige foto van een aantal vrolijk lachende invalide dames die, met de stok stevig in de knuist geklemd, in een busje worden afgevoerd naar dit feestelijke evenement. 
Nog wat verder zoeken op internet levert ook reacties van bezoekers op: “Het was een mooi dagje uit, eigenlijk een aanrader voor 50 plussers, zelfs erothiek was aan gedacht, vindt ik klasse
Mijn hemel,  die lui op die scooter zitten er dus echt. Erothiek op de ouderenbeurs. Soort Kamasutra-beurs dus. Konijnen…’t Is onontkoombaar. Een andere reactie:
“In het begin van de middag begon ik wat vermoeider te raken. Al die stands, diverse voorstellingen en mensen gesproken. Ik kwam toevallig langs een stand met massagestoelen, een echte aanrader voor de vermoeide mens. Ik was geenszins van plan om een model te kopen. Wel heb mezelf wel op een lekkere lange uitleg getrakteerd.”

Ja ja, massage-stoelen….. Gruwelijk  gewoon, die oudjes. Het moet daar een walgelijk door elkaar kronkelende massa lebberend en lillend vlees zijn.  Gelukkig zag ik gister in de krant ook nog een andere foto: een groep grijze dames die elkaar nog nèt niet met de handtassen op de kop slaan bij het graaien naar de gratis appelpunt… Ik weet het nu weer zeker: ik wacht nog wel een paar jaartjes met mijn bezoekje.