De Hel

Onlangs zag ik een filmpje voorbij komen op Twitter. Nu komt daar van alles voorbij, van lieve-katten-die-met-een-eendje-spelen-filmpjes tot en met onthoofdingen met een bot mes, en je kunt soms niet alles ontwijken. Soms begint al iets te spelen op het moment dat je er langs scrollt; de katten-filmpjes bekijk ik, de onthoofdingen klik ik zo snel mogelijk weg en soms blokkeer of negeer ik degene die dat daar geplaatst heeft.
Soms blijf ik echter hangen, wanneer het bijvoorbeeld gaat over onderwijs, waar men er ook een handje van heeft om horror-filmpjes te produceren, maar met het keel doorsnijden valt het daar tot nu toe mee.
Docenten die de klas uitgepest worden, docenten die op de vuist gaan met een leerling die hen het bloed onder de nagels vandaan trekt: de vernietiging van een verdere loopbaan en idealen in 58 schokkerige seconden.
Dit keer was het onderwerp een vermoedelijke brugpieper, flinke tas op de rug, ik meen in een knalgeel regenjack, die het aan de stok kreeg met een klasgenoot, die hem geheel in het gangbare rappers-dialect toe beet “Door jou werd ik bijna geschorst!” Wat het doodsbange slachtoffertje ook probeerde met overredingskracht en goedmaken en verontschuldigingen, het hielp niet. Er moest en zou gemept en geschopt worden. Resultaat: gebroken neus en andere verwondingen, de dader kreeg bezoek van de politie.
Het zal je kind zijn, en dan bedoel ik het slachtoffer. Eentje voor wie de dagelijkse gang naar school een marteling vol doodsangst is geworden of misschien al was.
De school is voor sommige kinderen de Hel. Een jarenlange pijniging, vernedering, die nachtmerrie gewoon overdag doorgaat, en waaruit je niet opgelucht wakker kunt worden, want je weet dat er weer zo’n dag aankomt.

Je voedt je kind als ouder naar beste weten op, je leert van goed en kwaad, je leert gedrag, je geniet van die knul of dat meisje en dan moet je constateren dat het ongelukkiger en ongelukkiger wordt en dat je daar eigenlijk niets tegen kunt doen; verder dan de wens zo’n pester nu zelf eens verrot te schoppen komt het niet. Je kunt niet naast je kind in de school gaan zitten, je kunt niet meegaan onderweg. Ze weten hem wel te vinden, in real live of op social media. Eens moet je het loslaten, een doodsbang en hulpeloos vogeltje wat fladderend uit het nest, stuiterend van tak tot tak de bodem bereikt, waar de rovers en de moordenaars loeren, en dan begint het echte overleven.

Soms helpt verhuizen. Waar ben je dan mee bezig. Soms helpen pest-programma’s, maar vaak ook niet. Je kind lijkt het aan te trekken, draagt het als een juk met zich mee van school naar school en van plaats naar plaats. Pesten vaak om niks. Geen flaporen, geen jampotbril, geen stinkzweet en geen stotteren, en toch is het daar. Die ongrijpbare en onbenoembare aanleiding om iemand het leven zuur te maken. Om de school tot hel te maken.
Iedereen kijkt toe, filmend met de mobieltjes, is dat even leuk, en tien minuten later staat jouw kind, jouw middelpunt waar alles om heeft gedraaid, op internet. Ook de hel voor jou, terwijl je toch meestal als ouders niets te verwijten valt.
Deze maatschappij wordt harder en harder. De afgelopen kabinetten hebben een onverschilligheid gekweekt voor de zwakkeren in deze samenleving, die geen samenleving meer is. Het zachte, het kwetsbare is mikpunt geworden. Want het verdedigt zich niet. Het geeft geen grote bek. Het kan niet meer opkomen voor zichzelf. Het is murw gebeukt, omdat het niet mee wil of kan in de race naar beter, leuker, vètter, geiniger, rijker, gevatter, groffer, stompzinniger. Omdat het anders is dan wat deze wereld ons nu dicteert.
Elke week krijg ik wel een puber met een pestverleden in mijn kantoor. Stuk voor stuk aardige kinderen, die niet kunnen omschrijven waarom ze vroeger gepest werden. Dikke tranen bij de herinnering. Ze komen vaak naar mijn school omdat ze het vertrouwen in mensen verloren hebben en aangezien wij iets met dieren doen, lijkt dit voor hen de plek. Dieren kwetsen je niet, dieren belazeren je niet, dieren kun je vertrouwen.
Ik vind dat overigens een verkeerde keus. Het is een vlucht, maar wel een begrijpelijke vlucht, en het werkt meestal ook nog eens. Een dier vindt jou leuk omdat je het vreten geeft. Anders is het niet.
Bij ons wordt nauwelijks gepest, en toch zijn het dezelfde pubers als op de grote ROC’s waar je door bewakingspoortjes en langs beveiliging moet en waar je je in een of ander ghetto waant. Ze hangen allemaal over hun mobieltjes gebogen, ze zien er soms niet uit, ze maken rommel, ze zijn soms luidruchtig, zo proberen een docent uit, maar ze pesten eigenlijk niet.

Het kan dus wel. De Hel kan voorbij gaan, en een klein stukje van de Hemel overnemen. Tijd kan ook meewerken, ouder en wijzer worden kan helpen. De wereld kán een stukje zachter worden, ondanks alle krachten die daarbij tegenwerken. Een beetje hoop, dat moeten we blijven houden. Anders wordt het niks meer.

 

Schouderklopje

zakdoekjeHuilende meisjes, ik kan er niet tegen. Huilende jongens, ook zo wat. Maar wel zielig. Ik werk in het middelbaar onderwijs, en in tegenstelling tot alle blije en hippe reclame van leuke scholen en bij ons is het vèt kicken is die schooltijd voor bepaalde leerlingen niet altijd even ‘onwijs gaaf’ . Meestal wel, hoewel ik koude rillingen krijg van het tenenkrommend enthousiasme waarmee veel scholen hun marktwaar aan de man brengen en ronkend snuiven dat het met de begeleiding wel snor zit. Een leerling die flierefluitend en blij op zijn mobieltje turend door de school heen fietst, heeft een gouden tijd, en een veilige tijd.

Er zijn dus leerlingen voor wie de schooltijd een complete hel is, een tijd die je verplicht tot aan je achttiende moet ondergaan. Vanaf de kleuterschool tot ver in het middelbaar onderwijs een regelrechte marteling, als je pech hebt. Sommige mensen hebben altijd pech. En soms krijg ik er zo eentje in mijn kantoor. Een onschuldig kantoor, gewoon van de decaan, waar je als leerling rustig aan kunt kloppen zonder dat anderen denken van o, die zit psychisch in de knel. Want zulke kantoren hebben veel scholen ook; daar zit de leerlingbegeleider voor leerlingen met privé-problemen. Of er een sirene loeit en een zwaailicht aangaat en of er een grote vinger uit het plafond neerdaalt en een stem die brult: HIER STAAT EEN ZIELEPIET!

Wanneer ik terugkijk naar mijn eigen schooltijd, mag ik denk ik niet al te veel klagen. Ik had niet veel vriendjes. Een binnenvettertje, een stil watertje met diepe gronden, en altijd zo gebleven trouwens. Maar ik werd niet gepest, dat scheelt. Ik had een meester die soms sloeg. Dat was toen geen probleem, maar mij sloeg hij nooit. Je had toen ook geen ouders die in schuimbekkende razernij die meester voor het oog van een ijverig met de mobieltjes filmende en fotograferende klas wel eens eventjes in mekaar kwamen rossen. Ik pestte zelf wel: Iris, Iris, stinkende kalk, huilebalk, en daar gíng ze weer. In koor riepen we dat…Wat een naar jongetje was ik dan eigenlijk, misschien had ik daarom wel niet veel vriendjes. Je had toen nog geen Facebook en Whatsapp; was dat wel het geval geweest, dan had ik misschien vijf namen in mijn lijstje staan.

Zulke kinderen – het blijven kinderen gedurende hun hele schooltijd – met vijf of minder namen in hun vriendenlijstje, bestaan nu wel. Of met helemaal geen Facebook, omdat je niemand hebt om toe te voegen, en als je dan toch een account aanmaakt, en een berichtje plaatst, dan is er niemand die het leest… Misschien is gepest worden tegenwoordig wel dubbel zo erg: geen vrienden in het echt, en geen vrienden op social media. Helemaal niet social dus. Het heeft iets van in je eentje dineren in een restaurant en dan om je een houding te geven maar een telefoontje te plegen of te Whatsappen met een niet bestaand figuur.
Op school pik je ze er eigenlijk vrij snel uit. Niet omdat ze er anders uitzien of zo, het pesten is vaak gebaseerd op nauwelijks te onderscheiden subtiele vormen van ‘anders zijn’, de hele schoolloopbaan door. Vlucht je daarom van de ene school, dan is het na een week op de andere school al weer raak.

En zo krijg ik dus af een toe een leerling in mijn kantoor waarvan je bij binnenkomst direct weet: er is meer aan de hand dan alleen maar een gesprekje over een vervolgstudie of wat voor baan moet ik nou zoeken. Het is een instinct, zeg maar. Leuke meiden om te zien, aardige jongens met een hipsterbaard en na wat doorvragen valt dan ineens het masker af en komen de tranen, komt het eigenlijke probleem. Een snotterende grote knul, een meisje dat haar make-up hevig verpest. “Neem even een zakdoekje, want je maakt vlekken op mijn bureau, maar droog je tranen niet te snel, want de voorraad zakdoekjes is beperkt”.
Gelukkig komen ze niet dagelijks. Ik werk op een school waar heel weinig gepest wordt, waar geen bewakingspoortjes staan, waar nauwelijks vernield wordt en waar ik mijn kantoortje niet hoef af te sluiten. Een veilige school dus, een warm bad voor naar verhouding vrij veel leerlingen die ergens in hun leven in hun vertrouwen in mensen een flinke knak hebben opgelopen maar die dat hier eindelijk een beetje kunnen herstellen. Hier bloeien ze op, maar een enkeling bloeit niet, die kwijnt verder weg. En dat is frustrerend. Alle mooie protocollen ten spijt, soms lukt het gewoon niet. “Geef jij jezelf wel eens een schouderklopje voor de spiegel?”, vraag ik vaak. Maar nee, dat durven ze niet, want waarom zou je jezelf een schouderklopje geven als niemand in je gelooft en je daardoor jezelf ook niet meer gelooft? Een schouderklopje wordt zo een gemene slag in het gelaat.

En tóch geef ik die schouderklopjes. Er is altijd wel iets waarvoor je dat kunt doen. In een tijd waarin scholen steeds verder gekort worden op de gelden en mogelijkheden voor leerlingbegeleiding is zoiets gratis, alleen we doen het veel te weinig. Verlies aan zelfvertrouwen is op die manier voor een behoorlijk deel te compenseren. O, kun jij zo mooi tekenen? Zet ze eens op  Facebook, plaats ze eens op Twitter of op Instagram. Dan ga ik ze liken, en ik heb veel volgers, dan gaan meer mensen dat liken. Een gruwelijke verbastering, dat ‘liken’, maar in een tijd waarin je sociale geaccepteerdheid voor veel pubers afhangt van het aantal virtuele vrienden, kan zoiets belangrijk zijn. Een virtuele vriend is soms beter dan helemaal geen vrienden in het echt. Die komen dan, als het een beetje loopt, en als die leerling ook zichzelf weer op de schouder durft te slaan, vanzelf wel weer.

Dus ik luister, ik geef mondelinge schouderklopjes én ik zorg voor voldoende voorraad zakdoekjes. En ik like. Het is niet veel, maar alle beetjes helpen.