65

U dacht dat ik al doodrollator-jorg was hè? Ruim een jaar niks meer geschreven, dus Wauwel zal wel verder wauwelen in het hiernamaals, of kwijlend wegteren achter een bordje pap in een verzorgingstehuis.  U dacht ook niet van “Goh, zal ik eens even informeren hoe het met hem is, met die man die altijd zulke smakelijke stukjes met een cynische ondertoon schrijft?”
Niet even een leuk berichtje achterlaten, wat door wenende nabestaanden als een lichtpunt in de voortaan eeuwige duisternis wordt gezien. Maar goed, ik ben er dus nog. Vorige week werd ik vijfenzestig; vroegâh was dat een memorabel moment. Je mocht stoppen met werken, je kreeg een toespraakje van de baas, een horloge met inscriptie, iets om in te lijsten voor bijna 45 jaar trouwe dienst.

Das war einmal. Ik had gepland zelfs al eerder te stoppen. Extra sparen via je werk, met een berg geld in het vooruitzicht ( de prospectus beloofde toch wel zo’n 120.000 gulden tegen de tijd dat je ’s ochtends op de tast je kunstgebit uit een bakje moest vissen ). Op je 63e. Genieten van het leven. Ik mag blij zijn als er straks omgerekend nog zo’n €18000 wordt uitgekeerd, waarvan de belastingdienst dan bijna nog de helft gaat pakken. Ik kan ook níks! Zelfs sparen lukt niet. De over ons gestelde overheden hebben anders besloten.

Ik werk dus nog. Nog een extra jaartje. Tot 1 september 2019 denk ik. Met slepende tred, nog zonder kunstgebit of rollator, begeef ik mij dagelijks door een apocalyptisch lelijk Barneveld naar mijn verheven bezigheden: het begeleiden van aan hun mobieltje verslaafde pubers op hun weg naar de volwassenheid. En dat is nog steeds aardig om te doen. De vergaderingen zijn horror, de papierwinkel is een gruwel, de logge bureaucratie een ramp, maar die pubers houden je jong. Ik geef geen lessen meer,  maar voortdurend krijg ik ze in mijn kantoor, met vragen over de toekomst, wat ze het beste kunnen doen, wat ze moeten kiezen, die toekomst die nog geen einde lijkt te hebben en waarin iemand van 32 al stokoud is. Met mijn 65 moet ik in hun ogen wel ongeveer Methusalem zijn, zó oud, daar kun je je gewoon geen voorstelling bij maken.

Het grote voordeel: het houdt jong. Een beter middel bestaat er niet. Ik blijf dus puberaal gedrag vertonen – hoewel dat natuurlijk ook beginnende dementie kan zijn – , ik blijf tegen de richting in roeien, ik blijf van cynische humor houden en ik blijf weer dwarsig gedrag vertonen; niets heerlijker om af en toe wat stijve collega’s of wildvreemden de stuipen op het lijf te jagen met weer een tegendraads of ontregelend iets. Ik zit op Twitter (www.twitter.com/reinbijlsma): bijna 4400 mensen zien blijkbaar iets in mijn geprik en gesteek. U mag mij daar volgen ( “Als u mij niet volgt, ontsteek ik in schuimbekkende razernij” staat er in mijn profiel ) en hevig met mij in discussie gaan over wat ik nou weer te mopperen of te zeuren heb. U mag mijn kunstwerken zien op Facebook, waar ik mijn hele kunstzinnige hebben en houden aan de gansche wereld ten toon stel en waar vooral veel Chinezen enthousiast over zijn.

Naarmate ik ouder word, krijg ik steeds meer energie lijkt wel. Ik ga dus nog een tijdje door. Met werken in het onderwijs nog een jaar, met kunst maken nog zo lang mogelijk, met Twitter en Facebook nog een hele tijd, en ik ga ook weer vileine stukjes op dit weblog schrijven. Ik wil geen 65 zijn. Ik wil weer twintig zijn, of dertig, of desnoods nog veertig of vijftig. Pas dus maar op voor mij.

Schouderklopje

zakdoekjeHuilende meisjes, ik kan er niet tegen. Huilende jongens, ook zo wat. Maar wel zielig. Ik werk in het middelbaar onderwijs, en in tegenstelling tot alle blije en hippe reclame van leuke scholen en bij ons is het vèt kicken is die schooltijd voor bepaalde leerlingen niet altijd even ‘onwijs gaaf’ . Meestal wel, hoewel ik koude rillingen krijg van het tenenkrommend enthousiasme waarmee veel scholen hun marktwaar aan de man brengen en ronkend snuiven dat het met de begeleiding wel snor zit. Een leerling die flierefluitend en blij op zijn mobieltje turend door de school heen fietst, heeft een gouden tijd, en een veilige tijd.

Er zijn dus leerlingen voor wie de schooltijd een complete hel is, een tijd die je verplicht tot aan je achttiende moet ondergaan. Vanaf de kleuterschool tot ver in het middelbaar onderwijs een regelrechte marteling, als je pech hebt. Sommige mensen hebben altijd pech. En soms krijg ik er zo eentje in mijn kantoor. Een onschuldig kantoor, gewoon van de decaan, waar je als leerling rustig aan kunt kloppen zonder dat anderen denken van o, die zit psychisch in de knel. Want zulke kantoren hebben veel scholen ook; daar zit de leerlingbegeleider voor leerlingen met privé-problemen. Of er een sirene loeit en een zwaailicht aangaat en of er een grote vinger uit het plafond neerdaalt en een stem die brult: HIER STAAT EEN ZIELEPIET!

Wanneer ik terugkijk naar mijn eigen schooltijd, mag ik denk ik niet al te veel klagen. Ik had niet veel vriendjes. Een binnenvettertje, een stil watertje met diepe gronden, en altijd zo gebleven trouwens. Maar ik werd niet gepest, dat scheelt. Ik had een meester die soms sloeg. Dat was toen geen probleem, maar mij sloeg hij nooit. Je had toen ook geen ouders die in schuimbekkende razernij die meester voor het oog van een ijverig met de mobieltjes filmende en fotograferende klas wel eens eventjes in mekaar kwamen rossen. Ik pestte zelf wel: Iris, Iris, stinkende kalk, huilebalk, en daar gíng ze weer. In koor riepen we dat…Wat een naar jongetje was ik dan eigenlijk, misschien had ik daarom wel niet veel vriendjes. Je had toen nog geen Facebook en Whatsapp; was dat wel het geval geweest, dan had ik misschien vijf namen in mijn lijstje staan.

Zulke kinderen – het blijven kinderen gedurende hun hele schooltijd – met vijf of minder namen in hun vriendenlijstje, bestaan nu wel. Of met helemaal geen Facebook, omdat je niemand hebt om toe te voegen, en als je dan toch een account aanmaakt, en een berichtje plaatst, dan is er niemand die het leest… Misschien is gepest worden tegenwoordig wel dubbel zo erg: geen vrienden in het echt, en geen vrienden op social media. Helemaal niet social dus. Het heeft iets van in je eentje dineren in een restaurant en dan om je een houding te geven maar een telefoontje te plegen of te Whatsappen met een niet bestaand figuur.
Op school pik je ze er eigenlijk vrij snel uit. Niet omdat ze er anders uitzien of zo, het pesten is vaak gebaseerd op nauwelijks te onderscheiden subtiele vormen van ‘anders zijn’, de hele schoolloopbaan door. Vlucht je daarom van de ene school, dan is het na een week op de andere school al weer raak.

En zo krijg ik dus af een toe een leerling in mijn kantoor waarvan je bij binnenkomst direct weet: er is meer aan de hand dan alleen maar een gesprekje over een vervolgstudie of wat voor baan moet ik nou zoeken. Het is een instinct, zeg maar. Leuke meiden om te zien, aardige jongens met een hipsterbaard en na wat doorvragen valt dan ineens het masker af en komen de tranen, komt het eigenlijke probleem. Een snotterende grote knul, een meisje dat haar make-up hevig verpest. “Neem even een zakdoekje, want je maakt vlekken op mijn bureau, maar droog je tranen niet te snel, want de voorraad zakdoekjes is beperkt”.
Gelukkig komen ze niet dagelijks. Ik werk op een school waar heel weinig gepest wordt, waar geen bewakingspoortjes staan, waar nauwelijks vernield wordt en waar ik mijn kantoortje niet hoef af te sluiten. Een veilige school dus, een warm bad voor naar verhouding vrij veel leerlingen die ergens in hun leven in hun vertrouwen in mensen een flinke knak hebben opgelopen maar die dat hier eindelijk een beetje kunnen herstellen. Hier bloeien ze op, maar een enkeling bloeit niet, die kwijnt verder weg. En dat is frustrerend. Alle mooie protocollen ten spijt, soms lukt het gewoon niet. “Geef jij jezelf wel eens een schouderklopje voor de spiegel?”, vraag ik vaak. Maar nee, dat durven ze niet, want waarom zou je jezelf een schouderklopje geven als niemand in je gelooft en je daardoor jezelf ook niet meer gelooft? Een schouderklopje wordt zo een gemene slag in het gelaat.

En tóch geef ik die schouderklopjes. Er is altijd wel iets waarvoor je dat kunt doen. In een tijd waarin scholen steeds verder gekort worden op de gelden en mogelijkheden voor leerlingbegeleiding is zoiets gratis, alleen we doen het veel te weinig. Verlies aan zelfvertrouwen is op die manier voor een behoorlijk deel te compenseren. O, kun jij zo mooi tekenen? Zet ze eens op  Facebook, plaats ze eens op Twitter of op Instagram. Dan ga ik ze liken, en ik heb veel volgers, dan gaan meer mensen dat liken. Een gruwelijke verbastering, dat ‘liken’, maar in een tijd waarin je sociale geaccepteerdheid voor veel pubers afhangt van het aantal virtuele vrienden, kan zoiets belangrijk zijn. Een virtuele vriend is soms beter dan helemaal geen vrienden in het echt. Die komen dan, als het een beetje loopt, en als die leerling ook zichzelf weer op de schouder durft te slaan, vanzelf wel weer.

Dus ik luister, ik geef mondelinge schouderklopjes én ik zorg voor voldoende voorraad zakdoekjes. En ik like. Het is niet veel, maar alle beetjes helpen.

Stresskip

stresskipKleine kinderen, kleine zorgen, grote kinderen, grote zorgen.Als er één spreekwoord klopt, dan is het dát wel. Nu ben ik van nature al een zorgelijk typje, en met drie dochters in de huwbare leeftijd wordt een dergelijke karaktertrek nog eens tot duizelingwekkende hoogte versterkt, dat begrijpt u wel. Die zorgen zijn mij met de paplepel ingegoten; ik was en ben werkelijk overal bang voor, net als mijn moeder die complete Siberische bossen en de voltallige daarin wonende berenbevolking dagelijks op de weg zag. Niets dan goeds over mijn opvoeding verder, maar ik ben daardoor wél wat ..eh .. voorrzichtig geworden.

Het is eigenlijk nog een groot wonder dat ik niet reeds vele malen ben overleden aan een maagzweer of iets dergelijks, en dat als kind al. Ik was bijvoorbeeld jarenlang bang voor bananen, die monsterlijke en angstaanjagende vruchten, omdat ik ooit eens als kleuter op een of ander ingegroeid stokje in dergelijk fruit stuitte, wat tot gevolg had dat ik in een hysterische paniekaanval besloot nooit meer bananen te eten. Ik heb dat meen ik drie jaar vol gehouden. En nu nóg: fruit, dat is mij eigenlijk veel te gezond. Was het mogelijk en zonder gevolgen, dan bracht ik mijn verdere leven door met het eten van vissticks en zoete gemengde drop ( met van die gesuikerde spinnetjes – die niet eng zijn –  er in ).

In mijn kindertijd vulde de muur zich ’s nachts naast mijn hoofd met kronkelende, slijmerige monsters, in mijn kindertijd bewoog steevast de stoel met kleren mijn kant uit en dreigde de eerste kunstmaan die toen als een wonder van techniek gelanceerd was, bliepend en al uiteen te spatten op mijn onder de dekens verborgen hoofd. Als tegenprestatie, om de angst een beetje te verbergen, bracht ik halve nachten heen en weer rollend en luidkeels een divers repertoire aan liederen schallend, in bed door. De voorstelling varieerde van de klassiekers als Moldau en het Britse volkslied tot Franse Chansons en de laatste hits van de Beatles en de Rolling Stones. Bij één lied, de titelmelodie van één of ander jeugdprogramma op woensdagmiddag op de tv, barstte ik altijd in hartverscheurend huilen uit, omdat de daarbij getoonde beelden van een zwerver onder een brug langs de Seine ook ’s nachts nog op mijn netvlies brandden omdat ik het zo zielig voor die man vond.

Ik was natuurlijk ook bang voor honden – die mij dus ook prompt beten of in elk geval heel naar tegen mij deden- , bang voor grote jongens – die mij dus na school geregeld achterna zaten – , bang voor kinderlokkers – waar volgens mijn vriendjes de hele buurt van vergeven was -, en bang voor Karin Hoes, waar ik op de basisschool enige tijd zwaar doch heimelijk verliefd op was, maar die mij tijdens een gevecht voor het oog van mijn vriendjes routineus tegen de grond werkte; een groter afgang is natuurlijk niet denkbaar.

Mijn vroege puberteit was een aaneenschakeling van hopeloze verliefdheden, bang om af te gaan, en van lijdzaam toezien hoe een of andere klojo er dan telkens weer met het object van mijn liefde op het schoolfeest vandoor ging. Ik was natuurlijk ook niet om aan te zien: bloempotkapsel ( “We gaan géén geld aan een dure onzinkapper uitgeven!”), dus met een messcherpe brillantine-in-het-haar-scheiding, stevige zwarte bril met bloempotglazen, stomme, want goedkope C&A-kleren ( “Een boetiek is voor nozems!”), viel er ook niet veel eer te behalen.

Drie dochters hebben voor de nodige doodsangsten en perioden van hevige verontrusting gezorgd. Zestien jaar, en dan naar een feestje van ‘een vriendin’; wat lopen daar voor gozers rond, ik ram ze in elkaar als ze ook maar één poot durven uit te steken. Eén grote drugsbende daar natuurlijk, en dan ook nog een beetje om drie uur ’s nachts thuis willen komen. Waarom kan zo’n feest niet gewoon om acht uur ’s avonds beginnen, met een sapje en zo, en dan om twaalf uur uiterlijk in dromenland.
Met de dochters van 18, 20, 21, én een vrouw, allen blond, rondreizend door Egypte. Dat is toch vrágen om een ontvoering door bebaarde en bloeddorstige Bedoeïenen. Wauwel in het holst van de nacht, heen en weer hossend op een nukkige dromedaris, achter zo’n stel op razendsnelle Arabische paarden aan, voorgoed verdwijnend in de eindeloze woestijn, in een hopeloze jacht op dochters die als blanke slavin verkocht worden en nu ergens bosjes Al Qaida-strijders aan het baren zijn.
Natuurlijk vond niets van dit alles plaats, maar dat was toch wel uitsluitend te danken aan het scherp en achterdochtig oog wat iedereen die binnen een straal van honderd meter mijn blond bezit probeerde te naderen, in de gaten én op afstand hield.

U kent het wel, het kroost is uit feesten, en dus lig je wakker totdat – o heerlijk gevoel van totale ontspanning – je de sleutel zachtjes in het slot hoort steken en je stille voetstappen op de trap naar boven hoort gaan. De weldadige rust die daarna volgt.

Gelukkig is Wauwel gezegend met een gade die in roekeloosheid en ogenschijnlijke zorgeloosheid geheel het tegenovergestelde is van mijn persoon. Zij wil, zo lijkt het, alleen maar enge en gevaarlijke dingen doen, wil parachutespringen, wil snorkelen en duiken – zelfs zónder grond onder de voeten! – , wil wel in de achtbaan en heeft zich ook al eens in een vlaag van volslagen waanzin op 90 meter hoogte laten rondslingeren in een reusachtige zweefmolen in een of ander pretpark. Pretparken zijn ongeveer de gevaarlijkste oorden die er op aarde bestaan, dat weet u natuurlijk wel.

Op moment van schrijven is één van mijn dochters nu in haar eentje aan het rondtrekken in Peru, het land van Joran van der Sloot. Mijn vrouw heeft dat tot mijn ontsteltenis en wanhoop nota bene toegejuicht en gestimuleerd. Waarom nemen vrouwen het toch altijd voor hun dochters op en steunen zij de man niet in zijn krachtdadige opvoeding? Wél mobieltje mee, en stuur voorál je routes en adressen door, en laat élke dag enige malen van je horen. Je houdt zoiets als vader toch niet tegen, zéker als al die vrouwen tegen je samenspannen. We zijn nu op de helft van de reis. Vorige week vrijdagmiddag  het laatste contact: “Ik ga hier uit dansen met een vriend”. En daarna niets meer. “Ze loopt de Inca-trail, daar is geen haast geen mobiel bereik en al helemaal geen wifi, dat weet je toch!”, wordt mij van alle kanten bezworen.
Jajaja, ik weet het wel, ik heb de gruwelijke reisplannen te uitentreuren bestudeerd, maar tóch. Belachelijk dat ze in zo’n land niet op elke straathoek in het hooggebergte van de Andes een gsm-mast hebben staan. Nachten wakker liggen, Rennies binnen handbereik. Twee meisjes spoorloos verdwenen in Panama, hoor je dan op het nieuws. Kan de samenloop nog vreselijker zijn.

En dan, op dinsdagavond, nog nét niet in totale paniek aan de lijn met de Nederlandse ambassade in Peru maar wél ongeveer alle nagels kwijt, een ping op mijn mobiel: “Ik ben weer online, het was fantastisch!”. Dat is de digitale versie van de sleutel zachtjes in het slot, midden in de nacht. Eindelijk rust, Weg stress. Nou, ja, voor even dan. Nog twee weken,nog één pak Rennies,  dan komt het kuikentje weer thuis.

Ouderavond

’t Is ouderavond. De school vult zich al ruim voor tijd met vaders en moeders, die allemaal wat onwennig aan hun bekertje koffie nippen en nu eindelijk de omgeving te zien krijgen waarover zoon- of dochterlief meestal niet anders weet te reageren dan met “O, wel goed, niks bijzonders gedaan!” wanneer gevraagd wordt wat er vandaag allemaal op school is gebeurd. Ik spreek nu over pubers, die op die leeftijd nu eenmaal altijd A moet zeggen als de ouders B beweren.  Aan de andere kant zijn ze de volgende ochtend allemaal wel weer vreselijk nieuwsgierig naar wat de leraar “over mij te zeuren had”. En als je ze dan een pluimpje geeft, dan zwellen ze van trots. Het blijven kinderen, tenslotte. Die ouders eigenlijk ook wel een beetje. Ook hier zijn er die te laat komen, gedoemd tot ongemakkelijke bankjes aan de zijkant, want de zaal is mudvol. Men heeft gelukkig nog interesse in wat het kind te wachten staat, ook al is het maar aan het begin van de schoolloopbaan dat je ze allemaal zo bij elkaar hebt. De volgende keer dat de zaal weer zo vol zit, zal zijn bij de diploma-uitreiking, over een aantal jaren, met daartussen nog wat tien-minutengesprekken, zo hoop je.

De docenten staan langs de zijkant van de aula, zien de volle zaal, lichting nummer zoveel van de vele die zijn gepasseerd, en zoeken naar gelijkenissen in uiterlijk en gedrag. “Ah, dat is vast de vader van Pietje, en die mevrouw zit er net zo bij als haar dochter. De directie spreekt. Het gaat over missie, visie, plannen, de onderwijsinspectie. De aanwezigen laten alles gelaten over zich heen komen. Stapels vaktermen, exameneisen, normeringen; het is lang geleden.

Heel braaf loopt men na de algemene toespraak met de mentoren mee naar de lokalen, en neemt afwachtend plaats achter de tafeltjes. Het is buiten al donker, de beamer zoemt, en bijna wordt het knus. Ouderavonden hebben altijd iets rustgevends vind ik. Zeker de individuele gesprekken, in de stilte van het bijna verlaten schoolgebouw, de leerruis verstorven, de boel aan kant, waar je hoort van huiselijke narigheid, echtscheiding, onhandelbare pubers, en gelukkig ook van ideale gezinnen vol pais en vree, die helaas steeds meer een zeldzaamheid beginnen te worden.
Dit keer heb ik ze allemaal. Een klas vol, dertig stuks zijn er op komen dagen, je geeft ze allemaal een hand. Je bent ineens weer een beetje de Meester. Soms zegt een leerling dat nog tegen je: “Meester!” en heel soms, waar ze dan gelijk van schrikken: “Papa!”. Ze voelen zich dan blijkbaar thuis. Da’s het belangrijkste, de rest komt vanzelf.
Die school moet een veilige plek zijn, een plek waar je alle leerlingen dat kunt bieden wat ze nodig hebben, of ze nou lijden aan ADHD, PDD-NOS, Asperger, dyslexie,dyscalculie,schizofrenie,Borderline, zelfmutilatie, NLD of noem maar op lijden, of dat ze doodnormaal of juist hoogbegaafd zijn: je krijgt ze allemaal bij elkaar en je dient er wat van te maken. De ouders zien soms net zuilke beren en bergen als hun kinderen. Wat gaat er allemaal gebeuren, gaat mijn kind straks wéér gepest worden, krijgt mijn kind wel de juiste aandacht, op de specifieke manier die bij zijn of haar stoornis hoort?  Je probeert een sfeer te creëren die je ook in de les hebt. Gezellig, een grap en toch aandacht.

Het gaat over mobieltjes. We moeten ons kind toch bereiken meneer. De herkenning wanneer het gaat over het eindeloze getuur op dat kreng tijdens de maaltijd. Eeuwig met dat mobieltje in de weer. Het gaat over huiswerk: er staat nooit niks meer wat in hun agenda meneer, hoe kan dat nu. Het gaat over reizen: mijn dochter moet al om vijf uur op voor die-en-die les. Over schoolfeesten: ik heb gehoord dat daar nogal gedronken wordt, houden jullie dat een beetje in de gaten. Worden er bij jullie ook drugs gebruikt. Hoe zit het met het pesten. Kunnen wij ook een bericht krijgen telkens wanneer er huiswerk wordt opgegeven. Die schoolboeken zijn zo duur, wat als ze nog geen boeken hebben. Moeten ze persé mee naar Barcelona, mogen ze op buitenlandstage als ze 15 zijn.

Grote zorgen, enorme zorgen, en voor iedereen terecht. Ouders geven tenslotte hun kostbaarste bezit in jouw handen. “U mag mij bellen als er problemen thuis met uw kind zijn”. Hilariteit alom. Dat moet ik dus even nuanceren, want voordat je het weet staat de hele week de telefoon roodgloeiend. Na afloop , om tien uur, de tijd vliegt, blijft er nog iemand dralen. Dan weet je: daar komt een groter thuisprobleem dan alle andere die je vanavond gehoord hebt. En ja, je hoort van plotseling geconstateerde kanker bij een ouder, een zware operatie in het verschiet met ongewisse afloop, en of we alsjeblieft rekening willen houden met het kind waarvan jij de mentor bent. Dat kind wat thuis al een paar weken zo vreselijk veel heeft gehuild en wat op school stoer en ogenschijnlijk onaangedaan door de gangen liep, waar het dolgraag thuis bij de zieke op schoot zou kruipen en roepen van “laat me nu niet in de steek, ik zit hier net op school en ik wil zo graag dat je weet hoe ik het hier doe”.

Het hoort er allemaal bij. School, een maatschappijtje in het klein, waar onze toekomstige bloem der natie wordt klaargestoomd voor de grote wereld straks. Een zwaar beroep, maar die leerlingen zelf, die willen allemaal wel. Er zitten etterbakken tussen, dictators, onderdrukte volkeren, politici, bankiers, minder bedeelden, criminelen, brave burgers, sporters en wereldverbeteraars. En het is heerlijk om daar samen met die ouders aan te schaven en te vormen. Dat er nog maar vele ouderavonden mogen komen.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=JA_bHQxfOOc[/youtube]

De grote boze wereld

Zo zit je zondags een beetje voor je uit te staren en je vraagt je af wat te gaan doen en wat er vanavond op tv is, en zó zit je diezelfde avond nog in het vliegtuig naar Brisbane, alwaar mogelijk ingegrepen moet worden om wat stage-lopend kroost tot de orde te roepen.
Want wat moet je als ouder. Loslaten natuurlijk, een beetje afstand nemen en van daaruit kijken hoe het vogeltje de wijde wereld verkent. Maar niet zo ver weg, dat het onzichtbaar wordt. 
Nu is dat makkelijk: alle jonge vogeltjes hebben tegenwoordig Hyves, Skype, Whatsapp en Facebook, daarbij niet altijd beseffend dat de ouden ook niet meer helemaal van gisteren zijn en dus op gezette tijden een bezorgde blik werpen op de tak waar het jonge vogeltje al stuntelend is geland en luidkeels piepend of twitterend de wereld verkent. 
En wat ze daar zien is niet altijd verheffend. Veel uitvliegende vogeltjes hebben tegenwoordig de onhebbelijke gewoonte om verder en onvoorzichtiger  te vliegen dan eigenlijk de bedoeling was, en dan is er altijd wel ergens een loerende kater op vogeltjesjacht of een ruit waar men zich tegenaan werpt. 

De ouders vliegen hevig schreeuwend boven het slachtoffertje rond, doen schijnaanvallen op de dader maar kunnen meestal weinig uitrichten. Een dag later lijkt de narigheid al weer vergeten en wordt noest gewerkt aan een nieuw broedsel. 
Helaas hebben wij, menselijke ouders, niet altijd de verstandelijke vermogens van onze gevederde vrienden, dat zou soms een enorme hoop zorg en stress schelen. Het is echter meer dan instinct. En als er een noodgeval dreigt te ontstaan, dan kun je niet anders, kost wat kost, er op afvliegen. Dan maar geen dure zomervakantie naar Indonesië , waar je drie weken voor dacht uit te trekken. In plaats daarvan binnen in een week heen en weer naar de andere kant van de wereld, het groot deel van de reis nachtbrakend, piekerend en peinzend in de meest krankzinnige houding in een vliegtuigstoel. Toch  word je zo wel gedwongen je gedachten even te ordenen en het gemaal tot rust te laten komen; misschien valt het allemaal mee, je hebt ze toch een keurige opvoeding gegeven, en zelf was je in je doen en laten vroeger ook niet altijd even fris op die leeftijd.
Zijn de gevaren tegenwoordig groter, zoeken we meer de grenzen op? Het maakt niet uit. Als ouder schiet je je kroost te hulp, als is het gevaar nóg zo groot en is de grens reeds lang overschreden. Geen berg te hoog, later ook geen ‘had ik maar’.
Snel vliegen dus, en hopelijk is het allemaal niet nodig, hopelijk heb je je veel te veel in het hoofd gehaald. 

Deel 1 zit er op. Doe Australië in drie dagen. Het vogeltje is gevonden en onder de hoede genomen. Zo’n reis, binnen 7 dagen,  42000 km via Amsterdam, Frankfurt, Singapore, Brisbane, Hong Kong, Londen, Amsterdam, is een ook een beetje een waanzinnige reis door je eigen geest, waar je in het zelfde razende tempo indrukken opdoet als in de buitenwereld. Je vliegt van de ene uithoek van je geest naar de andere, van laag naar hoog, van hoog naar laag. Vaders praten moeilijk met hun dochters, praten liever met zichzelf soms. Praten moet je leren, begrijpen moet je leren, invoelen moet je leren. Je zelf en je kind tegenkomen is een kunst, die ik nu in een snelcursus van zeven dagen heb aangeleerd. Verschrikt en eerst hulpeloos heb ik naar het vogeltje gezocht, en ook gevonden. Over een paar dagen vliegt het mee terug, op eigen kracht, maar wel naar huis. De goede richting.  

Onderwijs: een serieuze zaak

Elke leerkracht zal wel eens voor de spiegel gestaan hebben met de gedachte: Wat moet ik aan vandaag? Want leerlingen zijn kritisch. Ze zien aan de naad van je spijkerbroek of het een G-Star of een weet-ik-veel-wat-voor-merk is. Dat is dus heel belangrijk, want jongeren zijn op die leeftijd nog erg gevoelig voor uiterlijk vertoon. Een leerkracht zou dat dus ook een beetje moeten zijn, en zou zich vooral ernstig in moeten leven in wat er bij jongeren allemaal door het hoofd gaat.  Dat kan redelijk zware gevolgen hebben, zoals een uurtje naar MTV moeten kijken, een uurtje op Hyves, een uurtje naar spuiten en Slikken, naar de film van New Kids Turbo gaan, een optreden van Sterretje en Barbie bezoeken met daaraan gekoppeld een toepasselijke schuimparty, een avondje  comazuipen met gezellig knokken achteraf , op koopavond met een ploegje lotgenoten hinderlijk irritant over je scooter hangen, met z’n allen chips kopen in de supermarkt en eens een keertje eerste klas reizen zonder kaartje of geldige OV-card.  O ja, een tattoo en piercing op een enge plek dienen natuurlijk ook uitgeprobeerd te worden. De docent die in de opsomming hierboven een aantal volslagen onbekende begrippen tegen komt, moet nodig eens op bijscholing bij zijn klas. Dat zullen ze graag doen.

Onlangs had ik een leerlinge die mij met opgewekt humeur haar tepelpiercing op Hyves toonde voordat ik ook maar de tijd had om fatsoenlijk te protesteren. “Ja, nou, het is wat meisje. Maar doe nu maar de electronische leeromgeving weer aan” . We leven in een tijd van uiterlijk vertoon, en het is dus zaak om af en toe eens bij je pupillen te informeren of er nou nooit eens een sliert spaghetti ter weerszijden van die tongpiercing blijft hangen.
Iets van de muziek afweten doet het ook erg goed. Je maakt je onsterfelijk populair wanneer je kunt laten horen dat je op je iPhone ook het nodige van Rammstein hebt staan. Aan de andere kant: je dient ook te zorgen dat je dan nog ergens een portie Jan Smit achter de hand hebt, want nergens zijn de meningen zo verdeeld als wanneer het over muziek gaat.  In mijn lessen mogen ze soms een muziekje draaien. Nu heb ik op mijn iPhone een programmaatje dat die muziek herkent en je vertelt welk nummer dat is. Dat laat ik dus af en toe stiekum even meeluisteren, waarna ik ze met een ernstig gezicht kan vertellen dat dat nummer Fluorescent Adolescent heet en dat het gespeeld wordt door de Arctic Monkeys. Jouw lessen kunnen niet meer stuk dan. Wanneer je dan ook nog een beetje orde hebt, nou, dan hou je het in het onderwijs wel een tijdje uit, ondanks alle tegenwerking van onze minister Van Bijsterveldt.

Moet je dan maar klakkeloos hetzelfde leerlinggedrag aan nemen? Moet ik bij de eerste volgende les mijn shirt omhoog sjorren en mijn kersverse navelpiercing showen? Nou nee, en al helemaal niet op mijn respectabele leeftijd van 57. Elke docent boven de vijfentwintig is in de ogen van de leerling een strompelende hoogbejaarde, wanhopig op zoek naar kunstgebit en wegkantelende rollator, en gehuld in een aftakelend rimpelhuidje. Onderwijs is een serieuze zaak, en ze hebben het ook graag een beetje serieus. Men zal mij dus niet meer zien stuiptrekken ( = dansen ) op een schoolfeest. Hoe je je best ook doet, je blijft een houten klaas, het soepele is allemaal een beetje weg.
De kunst is dus het vinden van de juiste mix. De spanningsboog is tegenwoordig dermate kort, dat veel leerlingen na een kwartier opletten veranderd zijn in een geestelijk en lichamelijk kwijlend wrak, en de moderne docent doet daar nauwelijks voor onder. Het is dus heerlijk om af en toe een beetje met ze te kunnen dollen, eens te vragen naar wat ze in het weekend allemaal voor – in onze ogen – verschrikkelijks  gedaan hebben en ze eens hun favoriete nummer of filmpje op YouTube te laten showen.  Daarna willen ze wel weer aan de slag, zolang het maar niet te lang duurt. Onderwijs is een serieuze zaak, wanneer je er maar de lol van in ziet.

En u krijgt van mij niet te horen of ik nu wèl of geen eikelpiercing heb.

Down Under

Afgelopen weekend vertrok mijn jongste dochter voor vier maanden voor haar stage naar Australië. Vreselijker nog: het reisdoel was Brisbane. Je hebt dan als overbezorgde vader visioenen van door de straten zwemmende krokodillen, gifslangen en dolgeworden haaien, en daarnaast nog een partijtje besmettelijke ziekten als cholera en buikloop.
Nu heb ik ooit te maken gehad met cholera, toen ik als argeloze toerist voor-het-eerst-in India de krankzinnige aanwijzing van onze gids opvolgde: ‘Ga bij dat stalletje om de hoek maar een hapje eten, dan wen je snel aan het lokale voedsel.’ Drie dagen na aankomst was uw blogger dus gevloerd door een zware vorm van cholera, een diagnose die pas weken later , uitgemergeld terug in Nederland werd gesteld. Daarvóór had ik gedurende de reis een stoet van plaatselijke medicijnmannen aan de diverse lompenbedden waarin ik verbleef, gezien; die constateerden na een peinzende en ernstige blik in hun aftandse stethoscoop allemaal een andere levensbedreigende aandoening. Dat werd dan weer bestreden met een waslijst van over-de-datum-medicijnen of injecties met iets onbestemds er in. Eén van de geneesheren schroomde ook niet mij volledig plat te spuiten en vervolgens mijn vrouw uit te vragen voor een jolig avondje in de dorpsbioscoop. En ja, ik kwam toch niet verder dan de galmende zinken emmer in het hok wat voor toilet moest door gaan. Dertien kilo lichter en een ton ervaringen rijker mocht ik tenslotte in ons op en top hygiënische landje weer de oude worden.

Nu zal het in Brisbane dus wel zo’n vaart niet lopen met de cholera. Die Aussies schijnen nogal van aanpakken te weten, en vermoedelijk is de grootste rotzooi wel opgeruimd, zodat dochterlief zich ongestoord mag vermaken met studie, stage en vrije tijd. Is zo’n afscheid niet heftig dan, op Schiphol. Jawel, want ik ben al jaren in het rijke bezit van een vrouw en drie dochters, en als die dus allemaal in ernstig snikken uitbarsten met ook nog eens een slikkende en geschokte aanhang er bij, dan moet je toch wel een soort granieten sfinx zijn om dat alles onbewogen aan te zien. En dat terwijl Joris Linssen niet eens met zijn ploeg aanwezig was om het tafereel voor de eeuwigheid vast te leggen.
Australië is een verdraaid eind weg. Je vliegt niet even in een weekendje op en neer om de gemoederen te bedaren of om even de zoveelste verloren pinpas te overhandigen. En toch: elk moment kun je het eerste bliebje via Skype of Messenger verwachten, en daarmee verandert de afstand in de dertig centimeter tot je webcam. Er zijn eigenlijk geen grenzen meer. The World in a Nutshell. Onze pubers kijken heel anders tegen afstanden aan dan wij. Ze hebben vrienden over de hele wereld ( hoe je al die 580 stuks trouwens moet bijhouden lijkt me een raadsel en bovendien nog eens dodelijk vermoeiend ). Dus wat doen wij ouders nu moeilijk?

Ja, wij doen toch moeilijk. We missen het moment laat in de zaterdagnacht dat je de voordeur zachtjes open en dicht hoort gaan. Dat je weet dat je kind weer thuis is na een avond stappen. Wij missen de eeuwig rond slingerende rotzooi, de stapels wasgoed en de scheermesjes in de badkamer waar je op je blote voeten je tenen per ongeluk mee afsnijdt. We missen het onderuitgezakte hangen op de bank, en het gekoekeloer naar de meest stompzinnige programma’s op tv. We missen het lichtje op de zolderkamer, wanneer wij al tollend van de slaap naar bed gaan. We missen de onafgeruimde ontbijttafel bij thuiskomst, en we missen de kou die door open gelaten deuren de kamer in stroomt. Daar kunnen geen webcam en geen MSN tegenop.

Uit handen geven is een hele kunst, zeker wanneer je bedenkt dat een kwartier voor vertrek de koffer weer half leeg moest vanwege ontbrekende of juist te zware dingen. Maar ja, zoiets duurt een weekje en dan heeft iedereen zijn draai gevonden, hierboven en Down Under.  En dan is het nog maar drie maandjes en drie weekjes te gaan. Zó voorbij.